Hof Den Haag, 26-01-2016, nr. 200.175.456/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:307
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
26-01-2016
- Zaaknummer
200.175.456/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:307, Uitspraak, Hof Den Haag, 26‑01‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Rechtsbijstandverzekering. Opschorting uitvoering van de overeenkomst door de verzekeraar. Maatstaf. Belangenafweging.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.175.456/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/490006/ KG ZA 15/805
arrest van 26 januari 2016
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen
Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SRK,
advocaat: mr. R.P.C. Kütemann te Den Haag.
Het geding
Bij exploot van 17 augustus 2015 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 22 juli 2015. Hierbij heeft [appellante] tevens drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, onder overlegging van producties.
Bij arrest van 15 september 2015 heeft het hof een comparitie van partijen bepaald, welke is gehouden op 26 november 2015. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Bij memorie van antwoord, die ter zitting is ingediend, heeft SRK de grieven bestreden.
Vervolgens is arrest bepaald.
De beoordeling van het geschil in kort geding
1. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
2. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit kort geding van het navolgende uitgegaan.
2.1.
[appellante] heeft bij Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna ook: NN) een rechtsbijstandverzekering afgesloten. SRK geeft uitvoering aan die overeenkomst.
2.2.
Op deze rechtsbijstandverzekering zijn de Voorwaarden Rechtsbijstandverzekering voor particulieren (PP8500-1) (verder: de polisvoorwaarden) van toepassing. In de polisvoorwaarden is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“9. Wat zijn mijn verplichtingen bij de melding van een zaak?
(…)
Alle medewerking verlenen
Vanaf het moment dat u uw zaak aanmeldt, bent u verplicht alle medewerking te verlenen aan de behandeling van de zaak en het verhalen van de kosten. Dit moet u tot het einde toe blijven doen, ook als uw zaak wordt behandeld door een advocaat of andere juridisch deskundige. Daarnaast mag u niets doen wat schadelijk zou kunnen zijn voor de belangen van SRK of van Nationale-Nederlanden.
(…)
10. Wat gebeurt er als ik mijn verplichtingen niet nakom?
Bent u bij de aanmelding of behandeling van uw zaak een of meer van bovenstaande verplichtingen niet nagekomen? En heeft u daarmee de belangen van SRK of Nationale- Nederlanden geschaad? Dan kunt u voor deze zaak geen beroep meer doen op deze verzekering en zal SRK u hiervoor geen rechtshulp meer verlenen.
(…)
16. Wat kan ik doen als ik het niet eens ben met de aanpak van mijn zaak?
Als u het niet eens bent met de aanpak van uw zaak, kunt u dit met SRK bespreken. Komt u er samen niet uit, dan kunt u een beroep doen op de geschillenregeling van SRK. Dit kunt u doen als:
- -
SRK uw zaak niet behandelt, omdat er geen redelijke kans is op succes;
- -
SRK de behandeling van uw zaak stopzet, omdat de kans op succes te klein is geworden;
- -
U het niet eens bent met de manier waarop SRK uw zaak juridisch aanpakt of wil aanpakken.
(…)
17. Wat kan ik doen als ik het niet eens ben met de toepassing van de voorwaarden?
Bij de beoordeling van uw zaak volgt SRK de polisvoorwaarden van deze verzekering. Op grond daarvan kan SRK beslissen uw zaak niet te behandelen of u alleen bepaalde diensten te verlenen. Bent u het niet eens met de toepassing van deze voorwaarden, dan kunt u een rechtszaak tegen SRK aanspannen. Geeft de rechter u gelijk, dan zal SRK alsnog de kosten vergoeden die u heeft gemaakt. Deze kosten moeten wel redelijk zijn en vallen onder kosten die genoemd staan in artikel 5.
(…)”
2.3.
Tussen [appellante] en haar werkgeefster, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), is een arbeidsrechtelijk geschil ontstaan.
2.4.
Op 28 november 2014 heeft [appellante] zich telefonisch en per e-mail gewend tot SRK met het verzoek haar rechtsbijstand te verlenen naar aanleiding van dit geschil. SRK heeft op 28 november 2014 bevestigd dat zij de melding van [appellante] heeft ontvangen. Op 4 december 2014 heeft SRK de zaak in behandeling genomen. De rechtshulp wordt door mr. [X] (verder: mr. [X] ) van het team Arbeid van SRK verleend.
2.5.
Op basis van de van [appellante] verkregen informatie heeft mr. [X] een conceptbrief opgesteld voor [haar leidinggevende] bij het RIVM, en deze brief op 31 december 2014 aan [appellante] ter beoordeling toegezonden.
2.6.
Op 5 januari 2015 heeft [appellante] op dit concept gereageerd en verzocht dit nog iets scherper te formuleren. Op 6 januari 2015 heeft mr. [X] van [appellante] een e-mail ontvangen met een nieuwe concept-versie van de brief. [appellante] heeft geschreven dat zij deze brief samen met de heer […] , haar vriend, (verder: [haar vriend] ) heeft opgesteld. Mr. [X] heeft op 8 januari 2015 [appellante] telefonisch meegedeeld dat hij de tekstvoorstellen in het concept niet verstandig vindt en niet zal overnemen.
2.7.
Op 11 januari 2015 heeft [appellante] per e-mail een aantal nieuwe stukken, onder meer verslagen van functioneringsgesprekken over de periode 2010-2013, aan mr. [X] gestuurd. Op 23 januari 2015 heeft [appellante] een tweetal geluidsfragmenten van een in juli 2014 gemaakte bandopname van een gesprek met haar leidinggevende aan mr. [X] gestuurd.
2.8.
Per e-mail van 26 januari 2015 laat [appellante] mr. [X] weten dat zij een brief van [haar leidinggevende] heeft ontvangen. Zij zal deze brief met haar opmerkingen aan mr. [X] doorsturen.
2.9.
Op 28 januari 2015 heeft mr. [X] [appellante] uitgenodigd voor een bespreking ten kantore van SRK op 12 februari 2015. [appellante] heeft mr. [X] bericht dat [haar vriend] ook bij die bespreking aanwezig zal zijn.
2.10.
Op 12 februari 2015 heeft mr. [X] [appellante] en [haar vriend] in de spreekkamer van SRK ontvangen. Tijdens de bespreking is [haar vriend] plotseling opgestaan en om de tafel heen gelopen naar mr. [X] . [haar vriend] heeft zijn hand op de rechterschouder van mr. [X] gelegd en gezegd: “Ik bedreig u niet hoor”. Vervolgens heeft mr. [X] de bespreking beëindigd.
2.11.
Bij e-mail van 12 februari 2015 heeft de heer mr. [D] , teamleider bij SRK, aan [appellante] en [haar vriend] – voor zover relevant het volgende meegedeeld:
“(…)
Onder verwijzing naar ons telefonisch contact van zojuist bericht ik u als volgt.
SRK verleent rechtshulp in natura. Daarvoor is een vertrouwensrelatie vereist tussen de klant en de rechtshulpverlener.
Vanmiddag is een en ander voorgevallen tijdens de bespreking met mr [X] en u en uw partner. Tijdens de bespreking stond u op een zeker moment op, liep u naar op mr [X] toe en legde een hand op een schouder van mr [X] . Daarbij sprak u de woorden: “Ik bedreig u niet.”
Mr [X] heeft zich door dit gedrag ernstig bedreigd en geïntimideerd gevoeld. Door dit voorval heeft u de noodzakelijke vertrouwensrelatie dusdanig geschaad dat van SRK niet langer verlangd kan worden onze diensten te verlenen. De rechtshulp wordt dan ook per direct opgeschort. Wij nodigen u en uw partner echter op korte termijn uit voor een bespreking op ons kantoor om te bekijken of de vertrouwensrelatie voor de toekomst duurzaam hersteld kan worden. In afwachting van het gesprek en de uitkomst hiervan, wordt de rechtshulp (…) dus opgeschort.
Ik heb begrepen dat de huidige stand van zaken in de zaak van uw partner is de afronding van een door mr [X] opgestelde conceptbrief aan de werkgever van uw partner. Zodra de bespreking heeft plaatsgevonden en de uitkomst positief is, kan deze brief na akkoord worden verzonden. Mocht dat tussentijds nodig zijn, zullen wij de belangen van uw partner veiligstellen. (….)”
2.12.
Bij e-mail van 16 februari 2015 heeft [appellante] laten weten dat zij zich niet kan verenigen met de weergave van de feiten en de aangekondigde reactie daarop in de e-mail van 12 februari 2015.
2.13.
Bij e-mail van 17 februari 2015 heeft mr. [H] van de afdeling Legal & Compliance van SRK, [appellante] en [haar vriend] uitgenodigd voor een gesprek bij SRK op 19 februari 2015. Naar aanleiding van deze uitnodiging heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en mr. [H] . [appellante] is vervolgens niet op het gesprek verschenen.
2.14.
Vervolgens worden [appellante] en [haar vriend] per e-mail van 20 februari 2015 door mr. [H] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 25 februari 2015 om 14.00 uur. Op deze e-mail is niet gereageerd.
2.15.
Bij brief van 2 maart 2015 bericht SRK aan [appellante] en [haar vriend] onder meer dat het er voor moet worden gehouden dat zij geen belangstelling hebben voor een persoonlijk gesprek over de vertrouwensrelatie, omdat zij niet reageren op de e-mails van 17 en 20 februari 2015 en de uitnodigingen voor een gesprek op 19 februari en 25 februari 2015.
2.16.
Bij brief van 1 april 2015 heeft [appellante] via haar advocaat (mr. Van de Sande) aan SRK laten weten dat zij bereid is een persoonlijk gesprek te voeren met de heer [H] in het bijzijn van haar advocaat.
2.17.
Bij e-mail van 10 april 2015 bericht SRK dat zij bereid is het eerder voorgestelde gesprek doorgang te laten vinden onder voorwaarde dat [haar vriend] daarbij aanwezig is.
2.18.
Mr. Van de Sande laat bij e-mail van 13 april 2015 namens [appellante] weten dat [haar vriend] geen partij is bij de rechtsbijstandverzekering en dat [haar vriend] [appellante] niet (meer) bij staat, zodat hij ook niet zal verschijnen tijdens een bespreking met SRK.
2.19.
Bij e-mail van 15 april 2015 heeft SRK meegedeeld dat zij er groot belang bij heeft dat [haar vriend] aanwezig is bij een gesprek over de ontstane situatie c.q. over de vraag of de vertrouwensrelatie tussen [appellante] en SRK kan worden hersteld. SRK stelt [appellante] in de gelegenheid uiterlijk op 20 april 2015 schriftelijk haar eigen visie te geven op hetgeen vóór, tijdens en na de bespreking van 12 februari 2015 is geschied, alsmede te verklaren waarom zij niet gereageerd heeft op eerdere uitnodigingen voor een gesprek, opdat SRK kan beoordelen of een gesprek zonder [haar vriend] zinvol kan zijn.
2.20.
Bij e-mail van 21 april 2015 heeft [appellante] via haar advocaat aan SRK het volgende laten weten:
“Ik verwijs naar mijn emailbericht van afgelopen vrijdag. Opnieuw heb ik noch cliënte van u een voorstel ontvangen voor een datum ten behoeve van een bespreking, althans voor zover u meent dat dat noodzakelijk zou zijn. Evenmin is effectieve, daadwerkelijke uitvoering verleend van de rechtsbijstandverzekering.
Ik heb stichting SRK middels mijn schrijven van 17 april gesommeerd om aan haar verplichtingen te voldoen, aan welke sommatie niet is voldaan, SRK is in verzuim.
Ik verzoek u dit schrijven aan te merken als een klacht tegen het handelen door stichting SRK. Omtrent de klachtafhandeling verneem ik graag per direct.
Nu Stichting SRK in verzuim is acht cliënte zich voorts genoodzaakt om, ter voorkoming van schade, rechtskundige hulp in te roepen. De daaraan verbonden kosten komen voor rekening van Stichting SRK. Cliënte acht zich vrij om rechtsmaatregelen te nemen tegen Stichting SRK.
Rest mij te herhalen dat het vanzelfsprekend uitermate gewenst zou zijn indien u en/of Stichting SRK in positieve en constructieve zin zou hebben gereageerd. Nu wordt cliënte belast met maar liefst twee (!) geschillen; daarvoor is zij niet verzekerd voor rechtsbijstand.”
2.21.
Bij e-mail van 6 mei 2015 heeft SRK aan mr. Van der Sande meegedeeld dat [appellante] volhardt bij haar weigering schriftelijk of mondeling haar eigen visie te geven op hetgeen is geschied en niet meewerkt aan een gesprek, hetgeen ertoe leidt dat SRK geen gronden ziet om de opschorting van het verlenen van rechtshulp ongedaan te maken.
3. [appellante] vordert in deze procedure (zakelijk weergegeven en na aanvulling eis in hoger beroep) SRK te veroordelen om:
1) de uitvoering van de door [appellante] afgesloten rechtsbijstandverzekering binnen twee dagen na de betekening van het arrest voort te zetten, althans te hervatten op straffe van een dwangsom;
2) aan [appellante] te betalen een bedrag van € 8.641,52, vermeerderd met de wettelijke rente;
3) aan [appellante] te betalen een bedrag van € 4.000,- als voorschot op de door [appellante] gemaakte en te maken kosten van dit geding op de voet van artikel 17 van de polisvoorwaarden, subsidiair met veroordeling van SRK in de kosten van beide instanties.
Daartoe heeft [appellante] – samengevat – het volgende aangevoerd. SRK is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de met [appellante] gesloten rechtsbijstandverzekering. SRK heeft [appellante] niet gewezen op de omstandigheid dat, indien er een verschil van inzicht bestaat over de wijze waarop de rechtsbijstand moet worden verleend, een beroep op de geschillenregeling kan worden gedaan. SRK heeft de rechtsbijstand waar [appellante] recht op heeft zonder geldige reden opgeschort. Daarnaast heeft SRK in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid en met hetgeen van een redelijk en bekwaam handelend rechtsbijstandsverzekeraar mag worden verwacht. Door de handelwijze van SRK heeft [appellante] schade geleden. Deze schade bestaat uit de kosten die zij heeft gemaakt voor de aan haar verleende rechtsbijstand.
4. SRK heeft verweer gevoerd.
5. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Hiertegen richten zich de grieven.
6. Nu SRK geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanvulling van eis door [appellante] , doet het hof recht op de aangevulde eis.
7. Dit geschil betreft naar de kern genomen de vraag of SRK de uitvoering van de overeenkomst van rechtsbijstandverzekering op goede gronden heeft opgeschort en niet meer heeft hervat. Het hof ziet aanleiding eerst grief II te behandelen. Deze grief houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat bij de beoordeling van de door [appellante] gestelde tekortkoming uitgangspunt is dat een rechtsbijstandverlener als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Deze grief is terecht voorgedragen. In casu staat immers niet de inhoudelijke wijze van uitvoering van de rechtsbijstand ter discussie, maar de vraag of SRK de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst als zodanig mocht opschorten en verder niet meer behoefde te hervatten, omdat de vertrouwensrelatie tussen partijen volgens haar “over en weer duurzaam en onherstelbaar is beschadigd”. Dit komt er feitelijk op neer dat SRK van mening is dat zij hoe dan ook niet meer gehouden is dekking te verlenen onder de verzekeringsovereenkomst. Bij deze stand van zaken geldt als maatstaf voor de beantwoording van de hiervoor bedoelde vraag, of SRK door toedoen van de verzekerde ( [appellante] ) in een redelijk belang is geschaad in de zin van art. 7:941 lid 4 BW, hetgeen SRK – in kort geding – aannemelijk dient te maken. Dat opschorten van de uitvoering niet synoniem is aan dekking weigeren, doet aan het vorenstaande niet af, nu onder de gegeven omstandigheden materieel geen verschil bestaat tussen beide. Met [appellante] is het hof van oordeel dat SRK in dezen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een redelijk belang is geschaad. Hiertoe wordt het navolgende overwogen.
8. Het hof stelt voorop dat de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot de opschorting van de overeenkomst per 12 februari 2015 zich toespitsen op het gedrag van [haar vriend] op die dag (zie de e-mails van SRK van 12 februari 2015 en 17 april 2015). SRK heeft in dit verband – samengevat – bij memorie van antwoord het navolgende aangevoerd. [haar vriend] heeft tijdens het bezoek aan SRK op 12 februari 2015 grensoverschrijdend gedrag vertoond, waarbij hij tevens haar rechtshulpverlener (mr. [X] ) respectloos heeft behandeld. Daarop heeft SRK diezelfde dag een zogenoemde “ordemaatregel” genomen, waarbij de rechtshulpverlening aan [appellante] per onmiddellijk is opgeschort in afwachting van de uitkomst van een gesprek met [haar vriend] en [appellante] . Het gaat SRK hierbij om het wangedrag van [haar vriend] en het nalaten van [appellante] om [haar vriend] op 12 februari 2015 tot de orde te roepen, terwijl dit volgens SRK in de rede had gelegen. SRK wenst de eigen visie van [appellante] op één en ander te vernemen. Voorts heeft [appellante] volgens SRK niet gereageerd op verschillende schriftelijke uitnodigingen van SRK tot het voeren van een persoonlijk gesprek, in aanwezigheid van [haar vriend] , over het voorval van 12 februari 2015 en over de vraag of het geschonden vertrouwen kan worden hersteld. Ook na 1 april 2015 is [appellante] niet bereid gebleken om in aanwezigheid van [haar vriend] en haar advocaat met SRK een persoonlijk gesprek te voeren. Zij heeft bovendien nagelaten te voldoen aan het verzoek van SRK van 15 april 2015 om haar eigen visie te geven op hetgeen op 12 februari 2015 is geschied. Hieruit blijkt dat [appellante] een gesprek over de genoemde thema’s sinds 12 februari blokkeert en dat [appellante] een normale samenwerking met SRK onmogelijk maakt, aldus SRK.
9. Het hof kan SRK niet volgen in dit betoog. In de e-mail van mr. Van de Sande aan SRK van 1 april 2015 is vermeld dat hij [appellante] overeenkomstig haar wens bijstaat en in zijn daarop volgende email van 13 april 2015 is voorts duidelijk gemaakt dat [haar vriend] geen partij is bij de rechtsbijstandverzekering en dat [haar vriend] [appellante] niet (meer) bijstaat. Ook indien er van uit wordt gegaan dat SRK de nakoming van de overeenkomst aanvankelijk – bij email van 12 februari 2015 – op goede gronden had opgeschort vanwege de handelwijze van [haar vriend] ten kantore van SRK (als beschreven in de email van SRK van 12 februari 2015), ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de mededelingen van de advocaat van [appellante] , die erop neerkomen dat hij (en niet [haar vriend] ) [appellante] vanaf 1 april 2015 bijstaat. Het enkele feit dat [haar vriend] de vriend is van [appellante] (met wie zij naar zij onbetwist heeft aangevoerd niet samenwoont) en dat [haar vriend] in een verklaring van 6 juli 2015 zijn eigen visie heeft gegeven op het incident van 12 februari, doet aan dit alles niet af. De weigering van SRK om – zonder voorwaarden vooraf – een gesprek met [appellante] en haar advocaat aan te gaan, om reden dat zij er (blijkens haar email van 15 april 2015) “groot belang bij heeft” dat [haar vriend] daarbij aanwezig is, acht het hof tegen deze achtergrond bezien onbegrijpelijk dan wel niet redelijk.
10. Hierbij tekent het hof aan dat [haar vriend] het gestelde wangedrag vertoonde en dat SRK haar verzekerde [appellante] in essentie enkel verwijt dat zij hem toen niet tot de orde heeft geroepen. Dat [appellante] [haar vriend] niet tot de orde heeft geroepen, is haar evenwel niet zonder meer aan te rekenen, mede gezien het feit dat zij verwikkeld was (en is) in een - blijkens de stukken - ernstig arbeidsconflict met haar werkgever. Het hof acht het niet onaannemelijk dat juist dit ernstige arbeidsconflict met de daaraan gerelateerde spanningen haar aandacht op 12 februari 2015 grotendeels opeiste, temeer daar een reactie aan haar leidinggevende van de zijde van SRK (die de zaak op 4 december 2014 in behandeling had genomen) tot dan toe was uitgebleven. Tevens is denkbaar dat [appellante] te goeder trouw uitging van een misverstand tussen [haar vriend] en mr. [X] (zoals door [haar vriend] reeds op 12 februari telefonisch toegelicht aan mr. Dijk voornoemd), waarop zij destijds niet adequaat heeft kunnen reageren. [appellante] had, bezien in het licht hiervan, naar het oordeel van het hof door SRK in de gelegenheid dienen te worden gesteld – zonder voorwaarden vooraf – haar eigen visie op de gang van zaken te geven in een persoonlijk gesprek (met bijstand van haar advocaat en zonder de aanwezigheid van [haar vriend] ). De suggestie van SRK dat bij het bezoek van 12 februari sprake moet zijn geweest van “orkestratie” van gedrag tussen [haar vriend] en [appellante] , gericht op confrontatie en escalatie, wordt verworpen omdat deze niet wordt gestaafd door de stukken, waaronder de overgelegde schriftelijke verklaringen van de diverse betrokkenen. Nu het verwijt van SRK aan [appellante] (in ieder geval vanaf 13 april 2015) niet (meer) terecht is, gaat ook de stelling dat SRK hierdoor in haar belangen is geschaad en nadeel heeft ondervonden niet op.
11. Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat de opschorting van de rechtshulpverlening door SRK in ieder geval vanaf 13 april 2015 niet langer gerechtvaardigd was. Door [appellante] niet – zonder voorwaarden vooraf – de gelegenheid te bieden tijdens een persoonlijk gesprek haar visie op de zaak te geven, heeft SRK de opschorting van de verzekeringsovereenkomst gehandhaafd, terwijl zij daarvoor op dat moment onvoldoende klemmende redenen (meer) had. SRK heeft, in dit licht beschouwd, bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de vertrouwensbreuk tussen partijen over en weer duurzaam en onherstelbaar is beschadigd. Het hof tekent hierbij aan dat SRK, als grote professionele partij (met naar eigen zeggen 350 medewerkers), ook de gerechtvaardigde belangen van [appellante] , die verwikkeld was (en is) in een ernstig arbeidsconflict, in aanmerking diende te nemen bij het maken van haar afwegingen in het kader van de uitvoering van de overeenkomst van rechtsbijstandverzekering. In dit verband staat haar, zoals ook ter zitting in hoger beroep is gebleken, eveneens de mogelijkheid ter beschikking om de rechtsbijstand door een nog aan te zoeken externe advocaat uit te laten voeren binnen het kader van de polisvoorwaarden. Het feit dat [appellante] , alvorens een eigen advocaat in te schakelen, enige tijd niet (adequaat) had gereageerd op de verzoeken van SRK, maakt dit alles niet anders. Het voorgaande brengt mee dat ook de grieven I en III slagen.
12. Het hof komt tot de volgende slotsom. Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. De vordering onder 1, die ertoe strekt de uitvoering van de door [appellante] afgesloten rechtsbijstandverzekering te hervatten op straffe van verbeurte van een dwangsom, zal alsnog worden toegewezen.
De vordering onder 2 betreft de vergoeding van de (voor aanvang van het geding al gemaakte) kosten van rechtsbijstand van € 8.641,52 welke aan [appellante] is gebracht bij factuur van mr. Van de Sande van 5 juni 2015. Uit het gestelde onder 5.9.2. van de memorie van grieven blijkt naar het oordeel van het hof dat [appellante] ook een grief heeft gericht tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van dit onderdeel van de vordering welke in het verlengde ligt van de (in hoger beroep terecht bestreden) afwijzing van de vordering onder 1. De vordering onder 2 is uitdrukkelijk gebaseerd op art. 17 van de toepasselijke polisvoorwaarden en is door SRK onvoldoende specifiek en gemotiveerd weersproken. Zij heeft slechts verwezen naar haar stellingen in eerste aanleg, alwaar niet is ingegaan op art. 17. De hoogte van deze vordering komt het hof, gezien de omvang van de tussen partijen gevoerde correspondentie en het belang van deze zaak, bovendien niet als onaannemelijk of onredelijk voor. Dat het een geldvordering in kort geding betreft doet aan dit alles niet af, omdat [appellante] als particuliere rechtszoekende een voldoende spoedeisend belang heeft bij toekenning van dit bedrag en het bestaan van deze vordering, die onbetwist gebaseerd is op art. 17 van de polisvoorwaarden, voldoende aannemelijk is. Hierbij heeft het hof tevens het restitutierisico in aanmerking genomen, dat in dit geval mede gezien de hoogte van dit bedrag evenwel geen doorslaggevende betekenis heeft. De vordering onder 2 zal dan ook worden toegewezen.
Geen grief is echter gericht tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van het door [appellante] verlangde voorschot op de gemaakte en nog te maken proceskosten van € 4.000,-, als genoemd in onderdeel 3 van de vordering. Hetgeen daaromtrent is overwogen en beslist in rov. 4.7 tot en met 4.9 van het bestreden vonnis dient dan ook in stand te blijven. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd over en weer, stuit af op al het voorgaande en behoeft geen afzonderlijke behandeling. SRK zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van beide instanties, te begroten conform het liquidatietarief.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, en
opnieuw recht doende:
- veroordeelt SRK om binnen twee dagen na betekening van dit arrest de uitvoering van de door [appellante] afgesloten rechtsbijstandverzekering te hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, met een maximum van € 25.000,-;
- veroordeelt SRK om aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 8.641,52, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de inleidende dagvaarding (te weten 10 juni 2015) tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt SRK tot vergoeding van de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 975,99 aan verschotten (waarvan € 876,- aan griffierecht en € 99,99 aan explootkosten), en € 816,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt SRK tot vergoeding van de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 805,19 aan verschotten (waarvan € 711,- aan griffierecht en € 94,19) aan explootkosten), en € 1.788,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, M.J. van der Ven en D.A. Schreuder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.