NJ 1948/126
Bevoegdheid van opsporingsambtenaar een getuige naar zijn naam te vragen.
HR 11-11-1947, ECLI:NL:HR:1947:38, m.nt. Prof. Mr. W.P.J. Pompe
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11 november 1947
- Magistraten
Mrs Fick, van der Meulen, Feber, Rombach, de Jong
- Zaaknummer
[111947/NJ_1948-126]
- Conclusie
Jhr. Mr. Dr. Van Asch van Wijck
- Noot
Prof. Mr. W.P.J. Pompe
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS165510:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1947:38, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑11‑1947
- Wetingang
(Sr. art. 435; Sv. artt. 52, 152.) 1
Essentie
Bevoegdheid van opsporingsambtenaar een getuige naar zijn naam te vragen.
Samenvatting
In verband met het bepaalde bij de artt. 152, 153, 158 Sv., moet worden aangenomen, dat de opsporingsambtenaar, op gelijken voet als in art. 52 Sv. met betrekking tot den verdachte is bepaald, bevoegd is den getuige naar zijn naam, voornamen en woon- of verblijfplaats te vragen en hem, daartoe staande te houden. Ook de artt, 373 en 390 Sv. onderstellen een dergelijke bevoegdheid.
Anders in het belang der wet: Adv.-Generaal Jhr. van Asch van Wijck.
Voorgaande uitspraak
Op het beroep van den Proc.-Generaal bij den H. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.