Uit een brief van een griffiemedewerker van de rechtbank aan de griffier van het hof kan worden afgeleid dat het vonnis – overeenkomstig art. 378, tweede lid, onder c, Sv – niet is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting, omdat het hoger beroep meer dan drie maanden na de uitspraak is ingesteld.
HR, 21-01-2020, nr. 18/03443
ECLI:NL:HR:2020:80
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-01-2020
- Zaaknummer
18/03443
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:80, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑01‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:943
ECLI:NL:PHR:2019:943, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:80
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0018
Uitspraak 21‑01‑2020
Inhoudsindicatie
N-o verklaring in h.b. omdat het te laat is ingesteld. Uit de stukken blijkt dat volstaan is met een aantekening mondeling vonnis a.b.i. art. 378a Sv (stempelvonnis), inhoudend o.m. dat het op 10-5-2017 op tegenspraak is gewezen. Een mededeling uitspraak van dat vonnis is op 2-10-2017 i.p. aan verdachte betekend. Namens verdachte is op 10-10-2017 h.b. ingesteld. HR stelt voorop dat in het geval de Rb. gelet op art. 378.2.c Sv heeft mogen afzien van het uitwerken van het p-v van de tz. in e.a., het Hof op zich zelf aan de inhoud van het stempelvonnis kan ontlenen dat het op tegenspraak is gewezen, behoudens wanneer door of namens verdachte bij de behandeling van de zaak in h.b. is aangevoerd dat en waarom de inhoud van dat stempelvonnis in strijd met de waarheid is (vgl. ECLI:NL:HR:2007:BB2951) en/of wanneer uit de stukken van het geding het ernstig en rechtstreeks vermoeden rijst dat de vermelding op het stempelvonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen niet juist is. Nu de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat het vonnis bij verstek is gewezen en het Hof heeft vastgesteld dat aan verdachte een mededeling uitspraak a.b.i. art. 366 Sv is uitgereikt, is ‘s Hofs oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op het stempelvonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen, niet z.m. begrijpelijk. De n-o verklaring van verdachte in het h.b. is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03443
Datum 21 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 augustus 2018, nummer 21/005510-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.R. Kops, advocaat te Breukelen UT, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2.1
In de conclusie van de Advocaat-Generaal is onder 4 de inhoud van een aantal aan de Hoge Raad gezonden stukken weergegeven. Uit die stukken kan onder meer het volgende worden afgeleid. De Politierechter heeft op 10 mei 2017 uitspraak gedaan en volstaan met een aantekening mondeling vonnis als bedoeld in art. 378a Sv (hierna: stempelvonnis). Het stempelvonnis houdt in dat het vonnis op tegenspraak is gewezen. Een mededeling uitspraak betreffende voormeld vonnis is op 2 oktober 2017 in persoon aan de verdachte betekend. Namens de verdachte is op 10 oktober 2017 hoger beroep ingesteld.
2.2.2
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een stuk met als opschrift “Appelschriftuur” van C.C. Polat, advocaat te Breukelen. Dit stuk houdt onder meer het volgende in:
“BetekeningsstukkenCliënt is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld. Het is onduidelijk bij de verdediging of betekening van cliënt in persoon of niet in persoon heeft plaatsgevonden. De verdediging wenst derhalve in het bezit te worden gesteld van de betekeningsstukken in eerste aanleg.“
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat allereerst de vraag beantwoord dient te worden of het hoger beroep tijdig is ingediend nu in de aantekening mondeling vonnis staat dat het een vonnis op tegenspraak betreft.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik verwijs naar de appelschriftuur. Naar ons idee betreft het een verstekvonnis.
De jongste raadsheer merkt op dat mr. Tuma is opgeroepen voor de zitting van 10 mei 2017.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
De dagvaarding is niet in persoon uitgereikt. Er is geen proces-verbaal waaruit blijkt wie en of er iemand verschenen is. Ik weet niet of mr. Tuma voor de zitting is opgeroepen. Ik durf niet te zeggen hoe het destijds is verlopen. Mr. Polat is uitgegaan van een verstekvonnis. Ik neem aan dat mr. Polat dat heeft nagevraagd bij de rechtbank. Dat is gebruikelijk. Ik weet niet of hij heeft gehoord dat het een vonnis op tegenspraak betrof.
Het hoger beroep is mijns inziens niet tardief.
(...)
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik beschik niet over een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg. Ik ga er van uit dat het een verstekvonnis betreft. Dat blijkt ook uit de appelschriftuur. Mijn cliënt kwam op 2 oktober 2017 op de hoogte van de uitspraak, waarna er tijdig hoger beroep is ingesteld.”
2.2.4
Het Hof heeft de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het bestreden arrest als volgt gemotiveerd:
“Op 7 februari 2017 is door de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland als kennisgeving een afschrift van de dagvaarding van verdachte verzonden aan de raadsman van verdachte, mr. V.P.J. Tuma te Amersfoort.
De dagvaarding voor de zitting van de politierechter is op 3 april 2017 ter griffie van de rechtbank betekend en op dezelfde dag per post verzonden naar het adres: [a-straat 1], [postcode] [plaats].
In het dossier bevindt zich een aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 10 mei 2017. Het vonnis is blijkens deze aantekening op tegenspraak gewezen.
Op 2 oktober 2017 is in het kader van een signalering een mededeling uitspraak aan verdachte uitgereikt.
Verdachte is daarop op 10 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de politierechter.
Het hof stelt voorop dat het voor de beantwoording van de vraag of een vonnis op tegenspraak of bij verstek is gewezen, uitgaat van de mededeling die hierover in het vonnis is vermeld. Als de juistheid van deze mededeling door de verdediging betwist wordt, dan dient deze betwisting gemotiveerd te zijn. De enkele vermelding in de appelschriftuur van 31 oktober 2017 dat verdachte bij verstek is veroordeeld, is daartoe niet voldoende. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de verdediging ligt te onderzoeken of het een vonnis op tegenspraak dan wel een verstekvonnis betreft indien daar in de visie van de verdediging onduidelijkheid over bestaat.
Nu dit onderzoek niet is gedaan ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op de aantekening mondeling vonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen.
Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
2.3
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. In het geval de rechtbank, gelet op art. 378, tweede lid, onder c, Sv heeft mogen afzien van het uitwerken van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, kan het Hof op zich zelf aan de inhoud van het stempelvonnis als bedoeld in art. 378a Sv ontlenen dat het vonnis op tegenspraak is gewezen, behoudens wanneer door of namens de verdachte bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is aangevoerd dat en waarom de inhoud van dat stempelvonnis in strijd met de waarheid is (vgl. HR 16 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB2951) en/of wanneer uit de stukken van het geding het ernstig en rechtstreeks vermoeden rijst dat de vermelding op het stempelvonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen niet juist is.
2.4
In aanmerking genomen dat de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat het vonnis bij verstek is gewezen en het Hof heeft vastgesteld dat aan de verdachte een mededeling uitspraak als bedoeld in art. 366 Sv is uitgereikt, is het oordeel van het Hof dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op het stempelvonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen, niet zonder meer begrijpelijk. De niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2020.
Conclusie 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Termijnoverschrijding bij het instellen van het hoger beroep? Is het vonnis in eerste aanleg bij verstek of op tegenspraak gewezen? Het middel slaagt omdat het met name in het licht van de betekening van de mededeling van het vonnis als bedoeld in art. 366 Sv naar het oordeel van de AG aan het hof was in het onderhavige geval nader onderzoek te doen. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03443
Zitting 1 oktober 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 1 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 10 mei 2017. In dat vonnis werd de verdachte wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen” veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van twintig uren subsidiair tien dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep ontoereikend is gemotiveerd.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
(i) In eerste aanleg is de verdachte gedagvaard voor de terechtzitting van de politierechter van 10 mei 2017. Blijkens de aangehechte ID-staat SKDB was de verdachte sinds 2 oktober 2014 zonder vaste woon- of verblijfplaats, en betrof de laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [a-straat 1] te [plaats] . De dagvaarding is op 27 februari 2017 tevergeefs aangeboden op dit adres, omdat de verdachte aldaar niet (meer) woonde, en is vervolgens op 3 april 2017 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank. Op die datum is bovendien een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het hiervoor vermelde adres.
(ii) Aan mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, is op 7 februari 2017 een afschrift van de dagvaarding toegezonden.
(iii) Op 10 mei 2017 is de zaak ter terechtzitting van de politierechter behandeld. De officier van justitie heeft aldaar een taakstraf voor de duur van 30 uren gevorderd. Vervolgens heeft de politierechter uitspraak gedaan. Het stempelvonnis ex art. 378a Sv vermeldt dat het op tegenspraak is gewezen1..
(iv) Op 1 juli 2017 is een mededeling uitspraak betreffende het vonnis van de politierechter tevergeefs aangeboden op het eerder genoemde adres [a-straat 1] te [plaats] en is vervolgens – na niet te zijn afgehaald op de plaats genoemd in het afhaalbericht – op 11 juli 2017 teruggezonden.
(v) Vervolgens is de verdachte gesignaleerd in het opsporingsregister, waarna op 2 oktober 2017 een mededeling uitspraak betreffende het vonnis van de politierechter door een politieambtenaar aan de verdachte in persoon is betekend.
(vi) Op 10 oktober 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.
(vii) Op 31 oktober 2017 heeft mr. C.C. Polat een appelschriftuur ingediend. Deze appelschriftuur houdt onder meer het volgende in:
“1. De Politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen heeft op 10 mei 2017 in de zaak met parketnummer 05-159596-16 appellant veroordeeld.
2. Appellant is van voormeld vonnis op 10 oktober 2017, binnen twee weken nadat hij bekend was geworden met de uitspraak, derhalve tijdig, in hoger beroep gekomen.
(…)
5. Ten behoeve van de behandeling in hoger beroep heeft de verdediging de navolgende onderzoekswens:
Betekeningsstukken
Cliënt is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld. Het is onduidelijk bij de verdediging of betekening van cliënt in persoon of niet in persoon heeft plaatsgevonden. De verdediging wenst derhalve in het bezit te worden gesteld van de betekeningsstukken in eerste aanleg.”
(viii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat allereerst de vraag beantwoord dient te worden of het hoger beroep tijdig is ingediend nu in de aantekening mondeling vonnis staat dat het een vonnis op tegenspraak betreft.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik verwijs naar de appelschriftuur. Naar ons idee betreft het een verstekvonnis.
De jongste raadsheer merkt op dat mr. Tuma is opgeroepen voor de zitting van 10 mei 2017.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
De dagvaarding is niet in persoon uitgereikt. Er is geen proces-verbaal waaruit blijkt wie en of er iemand verschenen is. Ik weet niet of mr. Tuma voor de zitting is opgeroepen. Ik durf niet te zeggen hoe het destijds is verlopen. Mr. Polat is uitgegaan van een verstekvonnis. Ik neem aan dat mr. Polat dat heeft nagevraagd bij de rechtbank. Dat is gebruikelijk. Ik weet niet of hij heeft gehoord dat het een vonnis op tegenspraak betrof.
Het hoger beroep is mijns inziens niet tardief.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik ben van mening dat uitgegaan moet worden van de correctheid van de aantekening mondeling vonnis. Het betrof dus een vonnis op tegenspraak en het hoger beroep is dan niet tijdig ingesteld. Verdachte is niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
De raadsvrouw deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik beschik niet over een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg. Ik ga er van uit dat het een verstekvonnis betreft. Dat blijkt ook uit de appelschriftuur.
Mijn cliënt kwam op 2 oktober 2017 op de hoogte van de uitspraak, waarna er tijdig hoger beroep is ingesteld.
Na schorsing voor beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de aantekening mondeling vonnis vermeldt dat het een vonnis op tegenspraak betreft. Als uitgangspunt geldt dan tegenspraak, tenzij onderbouwd wordt aangevoerd dat het een verstekvonnis betreft. De enkele mededeling in de appelschriftuur dat het een verstekvonnis betreft is daartoe onvoldoende. De vraag is of het hof dit ambtshalve dient te onderzoeken. Het hof stelt zich op het standpunt dat het op de weg van de verdediging lag om dit te onderzoeken, bijvoorbeeld door een proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg op te laten maken.
Het hof gaat uit van de juistheid van de aantekening mondeling vonnis. Het hoger beroep is tardief en verdachte is niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De voorzitter spreekt het arrest uit.”
(ix) Het arrest houdt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende in:
“Op 7 februari 2017 is door de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland als kennisgeving een afschrift van de dagvaarding van verdachte verzonden aan de raadsman van verdachte, mr. V.P.J. Tuma te Amersfoort.
De dagvaarding voor de zitting van de politierechter is op 3 april 2017 ter griffe van de rechtbank betekend en op dezelfde dag per post verzonden naar het adres: [a-straat 1] , [postcode] [plaats] .
In het dossier bevindt zich een aantekening mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 10 mei 2017. Het vonnis is blijkens deze aantekening op tegenspraak gewezen.
Op 2 oktober 2017 is in het kader van een signalering een mededeling uitspraak aan verdachte uitgereikt.
Verdachte is daarop op 10 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de politierechter.
Hét hof stelt voorop dat het voor de beantwoording van de vraag of een vonnis op tegenspraak of bij verstek is gewezen, uitgaat van de mededeling die hierover in het vonnis is vermeld. Als de juistheid van deze mededeling door de verdediging betwist wordt, dan dient deze betwisting gemotiveerd te zijn. De enkele vermelding in de appelschriftuur van 31 oktober 2017 dat verdachte bij verstek is veroordeeld, is daartoe niet voldoende. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de verdediging ligt te onderzoeken of het een vonnis op tegenspraak dan wel een verstekvonnis betreft indien daar in de visie van de verdediging onduidelijkheid over bestaat.
Nu dit onderzoek niet is gedaan ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op de aantekening mondeling vonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen.
Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
5. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat het hof naar aanleiding van de mededeling van de verdediging dat het beroepen vonnis een verstekvonnis betrof hiernaar, mede gelet op de op 2 oktober 2017 aan de verdachte gedane mededeling uitspraak, ambtshalve een onderzoek had moeten instellen.
6. In dat kader merk ik allereerst op dat de rechtbank gelet op art. 378, tweede lid, onder c, Sv heeft mogen afzien van het uitwerken van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, omdat de verdachte meer dan drie maanden na de uitspraak van de politierechter hoger beroep heeft ingesteld. Daarmee is van de behandeling van de zaak in eerste aanleg echter alleen een stempelvonnis in de zin van art. 378a Sv beschikbaar. Een dergelijk stempelvonnis moet op grond van art. 378a, tweede lid, onder 1, Sv onder meer vermelden of de uitspraak bij verstek of op tegenspraak is gedaan.
7. Uit HR 16 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB2951, volgt dat de vermelding in het stempelvonnis dat de uitspraak op tegenspraak is gedaan op zich voldoende is voor het oordeel dat het hoger beroep op grond van art. 408, eerste lid, Sv binnen veertien dagen had moeten worden ingesteld. In die zaak was meer dan drie maanden na de uitspraak van de politierechter hoger beroep ingesteld, terwijl het stempelvonnis inhield: “advocaat Mr. E.Th. Hummels uitdrukkelijk gemachtigd, is verschenen tegenspraak”. De Hoge Raad oordeelde dat het hof aan het stempelvonnis kon ontlenen dat het op tegenspraak was gewezen omdat sprake was van een gemachtigde raadsman als bedoeld in art. 279 Sv. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat niet was gebleken dat door of namens de verdachte bij de behandeling van de zaak in hoger beroep was aangevoerd dat en waarom de inhoud van het stempelvonnis in strijd was met de waarheid. Wel merk ik op dat in die zaak, anders dan in de onderhavige zaak, in een brief van de griffier van de rechtbank aan de griffier van het hof werd herhaald dat het een vonnis op tegenspraak betrof.
8. Gelet op het voorgaande heeft het hof in mijn visie terecht de juistheid van de vermelding in het stempelvonnis dat het op tegenspraak is gewezen tot uitgangspunt genomen. Het is vervolgens aan de verdediging om aan te voeren dat en waarom deze vermelding onjuist is. In dat kader kan de verdediging mijns inziens niet volstaan met de enkele opmerking dat de vermelding onjuist is, maar zal zij dit moeten onderbouwen. Van de verdediging mag mijns inziens dan ook worden verwacht dat zij bijvoorbeeld navraag doet bij de eerdere raadsman van de verdachte of de rechtbank verzoekt het proces-verbaal van de terechtzitting alsnog uit te werken2.of de zittingsaantekeningen van de griffier te verstrekken. Het enkele feit dat de verdediging dergelijk onderzoek heeft nagelaten, betekent echter nog niet dat er geen reden kan zijn om, wanneer dit door de verdediging wordt betwist, te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op het stempelvonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen. Onder omstandigheden kan daartoe wel degelijk aanleiding zijn.
9. In dat kader acht ik van belang dat de vermelding “tegenspraak” in het stempelvonnis de indruk wekt dat de verdachte zelf op 10 mei 2017 ter terechtzitting zou zijn verschenen.3.De betekeningsstukken van de inleidende dagvaarding bevatten echter geen aanwijzingen dat de verdachte op de hoogte was van deze zitting. Daarnaast is, zoals ook door het hof is vastgesteld, aan de verdachte na een signalering daartoe in het opsporingsregister de verstekmededeling als bedoeld in van art. 366 Sv in persoon betekend. Dat was gelet op art. 366, tweede lid, Sv echter niet nodig geweest indien de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg was verschenen.4.Verder bevinden zich bij de stukken van het geding ook geen andere stukken waarin de juistheid van de vermelding dat de uitspraak op tegenspraak is gedaan, wordt bevestigd.5.
10. De vraag is of het voorgaande voldoende aanleiding is voor twijfel over de juistheid van de vermelding in het stempelvonnis dat de uitspraak op tegenspraak is gedaan. Daarover kan verschillend worden gedacht. Zo dwingt de betekening van de verstekmededeling ex art. 366 Sv en de signalering van de verdachte daartoe in het opsporingsregister strikt genomen niet tot de conclusie dat de uitspraak bij verstek is gedaan. Het zou bijvoorbeeld ook het gevolg kunnen zijn van een administratieve fout. Ik meen echter dat de vaststelling van het hof dat op 2 oktober 2017 in het kader van een signalering een mededeling uitspraak aan de verdachte is uitgereikt voor het hof in ieder geval aanleiding had moeten zijn om bij de rechtbank navraag te doen of de uitspraak op tegenspraak is gedaan. Bij gebreke van dergelijk onderzoek door het hof komt het oordeel van het hof dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de vermelding op de aantekening mondeling vonnis dat het vonnis op tegenspraak is gewezen, mij niet zonder meer begrijpelijk voor. Dat geldt daarmee ook voor het oordeel van het hof dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is doordat het te laat zou zijn ingesteld.
11. Het middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑10‑2019
Hetzelfde geldt overigens indien ter terechtzitting in eerste aanleg overeenkomstig art. 279 Sv door een gemachtigd raadsman de verdediging was gevoerd. Uit de wetsgeschiedenis van art. 279 Sv volgt namelijk dat in dat geval evenmin een verstekmededeling betekend had hoeven te worden. Zie Kamerstukken II 1995/96, 24 692, nr. 3, p. 13.
Ik merk nog op dat in zaken waar te laat hoger beroep is ingesteld het uittreksel justitiële documentatie nog wel eens vermeldt dat het vonnis onherroepelijk is, terwijl het hof op dat moment nog niet heeft beslist op het ingestelde hoger beroep. In deze zaak is dat niet het geval.