Zonder vermelding van een voetnoot.
HR, 04-06-2019, nr. 18/01887
ECLI:NL:HR:2019:840
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-06-2019
- Zaaknummer
18/01887
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:840, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑06‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:313
ECLI:NL:PHR:2019:313, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:840
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op 2 auto’s onder zoon van klaagster t.z.v. hennepteelt en drugshandel, terwijl auto’s bij onherroepelijk vonnis in strafzaak tegen zoon zijn verbeurdverklaard, zaak tegen klaagster is geseponeerd en zoon bij klaagster in huis woonde. 1. Heeft Rb art. 33a.2 Sr geschonden door in het midden te laten of verbeurdverklaarde auto’s aan klaagster toebehoorden? 2. Motivering oordeel Rb dat klaagster minst genomen had kunnen vermoeden waarvoor haar zoon (beslagene) voertuigen gebruikte. HR: art. 81.1 RO.
4 juni 2019
Strafkamer
nr. S 18/01887 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 april 2018, nummer RK 18/60, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2019.
Conclusie 09‑04‑2019
Inhoudsindicatie
CAG over klaagschrift ex art. 552b Sv en 33a lid 2 Sr; was de derde bekend met het gebruik van de auto's t.b.v. het strafbare feit?
Nr. 18/01887 B Zitting: 9 april 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klaagster] |
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 11 april 2018 het op de voet van art. 552b Sv ingediende klaagschrift, strekkende tot herroeping van de verbeurdverklaring met een last tot teruggave aan de klaagster van een Hyundai, type Atos met kenteken [kenteken 1] en een BMW, type X Reihe met kenteken [kenteken 2], ongegrond verklaard.
Namens de klaagster heeft mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Alvorens de middelen te bespreken, geef ik eerst de inhoud van de bestreden beschikking weer:1.
“De feiten
Met betrekking tot de feiten verwijst de raadkamer naar de stukken zoals die zich in het dossier bevinden waaruit onder meer het volgende blijkt.
Beide auto’s zijn op 12 april 2016 in beslag genomen in de strafzaak tegen de zoon van klaagster, [betrokkene] (hierna: beslagene).
Klaagster heeft in oktober 2016 zekerheid gesteld voor de in beslag genomen BMW en een bedrag van € 3.450,00 betaald aan justitie. In ruil daarvoor is de auto aan haar afgegeven. Op 19 december 2017 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen beslagene. In dat vonnis heeft de rechtbank zowel de in beslag genomen BMW als de in beslag genomen Hyundai verbeurd verklaard. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 27 december 2017. Beslagene is veroordeeld voor een hennepkwekerij en drugshandel. Klaagster werd tot op dat moment verdacht van medeplichtigheid bij een hennepkwekerij van beslagene. Die zaak is na het onherroepelijk worden van het vonnis tegen beslagene geseponeerd. Omdat klaagster zekerheid had gesteld en de auto inmiddels weer in haar bezit was, is de auto eind december 2017 opnieuw in beslag genomen. Het bedrag dat zij had overgemaakt aan justitie ter zekerheidstelling werd aan haar gerestitueerd. Verder blijkt uit het stukken dat beslagene ten tijde van de verdenking bij klaagster in huis woonde. Voorts zouden de in beslag genomen personenauto’s door beslagene gebruikt zijn bij het dealen van drugs. Beslagene wordt hierbij door de Rechtbank aangemerkt als economische eigenaar van de personenauto’s.
Het beklag
De raadsman heeft zich ter zitting in raadkamer namens klaagster op het standpunt gesteld dat klaagster als eigenaresse van de auto’s moet worden aangemerkt en dat zij niet bekend was met het strafbare gebruik, noch redelijkerwijs kon vermoeden dat het strafbare gebruik met de personenauto’s zou plaatsvinden. Met betrekking tot de Hyundai heeft de rechtbank geen enkele afweging gemaakt over de eigendom. De Hyundai is één week voordat deze in beslag is genomen door klaagster gekocht, omdat zij maar 500 kilometer per week mocht rijden met de BMW omdat dit een zakelijke auto was. De Hyundai staat bij de RDW pas sinds 8 april 2016 op naam van klaagster, dus vier dagen voor inbeslagname. Ook staat sindsdien de verzekering van de auto op naam van klaagster. Met betrekking tot de BMW heeft de rechtbank overwogen dat beslagene zich regelmatig met deze auto verplaatste. Voorts was er volgens de rechtbank sprake van een financial lease overeenkomst, waarbij het economisch eigendom direct overgaat naar de lessee. Op grond daarvan meende de rechtbank dat beslagene als economisch eigenaar moest worden aangemerkt. De rechtbank miskent hiermee dat de leaseovereenkomst op naam stond van het bedrijf van klaagster, dat klaagster de maandbedragen voldeed en dat het Openbaar Ministerie een aanbod tot zekerheidstelling heeft gedaan aan klaagster. In ieder geval heeft de rechtbank met deze overwegingen onvoldoende gemotiveerd waarom beslagene en dus niet klaagster - de eigenaar van de BMW was. Indien de rechtbank, zoals zij volgens klaagster had behoren te doen, klaagster had aangemerkt als eigenaresse van de BMW, dan is haar standpunt dat zij geen enkele wetenschap had over het gebruik van haar auto voor criminele doeleinden, noch dat zij dit redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Klaagster stelt niets te hebben geweten van de feiten waarvoor beslagene is veroordeeld. Zulks heeft beslagene (in ieder geval ten aanzien van de hennepkwekerij) ook bevestigd in een getuigenverhoor van 27 december 2016. Bovendien had de rechtbank de BMW conform artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht op een geldelijk bedrag moeten schatten. De auto was immers niet langer in beslag genomen omdat een gestelde zekerheid het conservatoir beslag opheft. Beslagene had vervolgens in de gelegenheid moeten worden gesteld de geschatte waarde te betalen. Klaagster wordt door de verbeurdverklaring van de auto’s in haar belangen geschaad. Klaagster verzoekt, gelet op het voorgaande, herroeping van de verbeurdverklaring en teruggave van de personenauto’s.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie wijzigt ter zitting in raadkamer haar schriftelijk ingenomen standpunt in zoverre dat klaagster ontvankelijk is in haar klaagschrift. Verder stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat beslagene als eigenaar van de verbeurd verklaarde auto’s kan worden aangemerkt. Nu de auto’s aan beslagene toebehoorden, kunnen deze verbeurd verklaard worden. Uit pagina 9 van het vonnis blijkt dat beslagene vaak werd gezien in de BMW. Uit pagina 7 van het vonnis blijkt ook dat op de salontafel in de woning van klaagster cocaïne is aangetroffen. De hennepkwekerij is overigens in de woning van klaagster aangetroffen. Verder blijkt uit het vonnis dat op de eerste verdieping van de woning van klaagster koolstoffilters zijn aangetroffen. Uit het dossier blijkt voorts dat een groot aantal drugsleveringen met de BMW zijn gedaan en dat de elektradraden door de woning op planken naar boven gespijkerd waren. Gelet op het voorgaande had klaagster redelijkerwijs kunnen vermoeden dat de auto’s werden gebruikt voor criminele doeleinden.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster kan als belanghebbende worden aangemerkt.
In het eerste lid onder b van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat vatbaar voor verbeurdverklaring zijn (voor zover hier van belang) “voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan”.
Naar het oordeel van de raadkamer is daarvan sprake bij beide voertuigen. Voor wat betreft de BMW wordt dat gebruik al in het vonnis benoemd. In het dossier bevinden zich echter ook op dat punt belastende verklaringen over de Hyundai Atos (genoemd op pagina 55 “rode Hyundai Atos, “kleine rode auto”.
Dat klaagster formeel als (al dan niet economisch) eigenaar kan worden aangemerkt van die voertuigen hoeft, als voldaan is aan het gestelde in het tweede lid onder a van artikel 33a, niet in de weg te staan: “Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:
a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of
b. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.”
Naar het oordeel van de raadkamer doet zich die situatie voor.
Alleen al gegeven de zich op het woonadres van klaagster en beslagene aangetroffen goederen en situatie had klaagster minstgenomen kunnen vermoeden waartoe beslagene de voertuigen gebruikte.”
4. Bij de beoordeling van de middelen is art. 33a Sr van belang. Dit artikel luidt als volgt:
“1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.
2. Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:
a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of
b. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.
3. Rechten als bedoeld in het eerste lid, onder f, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met de verkrijging van de voorwerpen waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan, door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, danwel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
4. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
5. Het eerste middel klaagt dat de rechtbank in strijd met art. 33a lid 2 Sr in het midden heeft gelaten of de verbeurdverklaarde auto’s al dan niet aan de klaagster toebehoorden.
5.1.
Volgens de steller van het middel brengt de wet ten aanzien van verbeurdverklaring mee dat de rechter eerst moet beoordelen of een voorwerp toebehoort aan de veroordeelde, alvorens toepassing te geven aan art. 33a lid 2 Sr. Op grond van die bepaling kunnen ook voorwerpen die aan een ander dan de veroordeelde toebehoren vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Nu de rechtbank toepassing heeft gegeven aan art. 33a lid 2 Sr, kan hieruit worden afgeleid dat de rechtbank ervan uit is gegaan dat de voertuigen aan de klaagster toebehoorden in de zin van dat artikel.2.De klacht mist dan ook feitelijke grondslag. Overigens valt niet in te zien op welke wijze de klaagster in haar belangen zou zijn geschaad door dit vermeende verzuim.
5.2.
Het middel faalt.
6. Het tweede middel bevat de klacht dat het oordeel van de rechtbank dat de klaagster minst genomen had kunnen vermoeden waartoe beslagene de voertuigen gebruikte, onvoldoende met redenen is omkleed dan wel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
6.1.
In de strafzaak tegen de zoon van de klaagster zijn als bijkomende straf onder meer twee voertuigen, een BMW, type X Reihe, en een Hyundai, type Atos, verbeurdverklaard. Bij de bespreking van het eerste middel is gebleken dat de rechtbank in haar beschikking ervan uit is gegaan dat deze voertuigen toebehoorden aan de klaagster. Art. 33a lid 2 bepaalt in die situatie dat verbeurdverklaring slechts mogelijk is indien (a) degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of (b) niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onder (a) genoemde situatie zich hier heeft voorgedaan. Alleen al gegeven de zich op het woonadres van klaagster en beslagene aangetroffen goederen en situatie had klaagster minst genomen kunnen vermoeden waartoe beslagene de voertuigen gebruikte, aldus de rechtbank. Over dit oordeel wordt in cassatie geklaagd. Het oordeel zou namelijk onvoldoende met redenen zijn omkleed, dan wel onbegrijpelijk zijn.
6.2.
In de raadkamer heeft de raadsman ten aanzien van de auto’s aangevoerd dat de klaagster niet bekend was met het strafbare gebruik hiervan en dat zij dergelijk gebruik ook niet had kunnen vermoeden. Wat betreft de Hyundai wordt opgemerkt dat in het strafvonnis geen enkele afweging hierover is gemaakt. Deze auto zou één week voordat deze in beslag is genomen door de klaagster zijn gekocht, omdat zij maar 500 kilometer per week mocht rijden met de voor zakelijk gebruik bestemde BMW. Uit de gegevens van de RDW zou blijken dat de Hyundai pas sinds 8 april 2016, vier dagen voor de inbeslagname, op naam van de klaagster staat.
6.3.
Dat de rechtbank ondanks het voornoemde verweer van oordeel is dat de klaagster minst genomen had kunnen vermoeden waartoe beslagene de voertuigen gebruikte, vind ik niet onbegrijpelijk en is ook toereikend gemotiveerd. Uit het door mij bij de rechtbank opgevraagde (onherroepelijke) strafvonnis blijkt dat de zoon van de klaagster, [betrokkene], handelde in cocaïne, heroïne, GHB en XTC (MDA/MMDA). Deze drugs bracht [betrokkene] met een auto rond naar zijn afnemers. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [betrokkene] de drugs bij haar thuis bracht en dat hij vaak reed in een BMW X5.3.In het betreffende strafvonnis is daarnaast opgemerkt dat verdachte zich regelmatig verplaatste met deze auto, onder meer voor het vervoeren en afleveren van drugs.4.Ten aanzien van de Hyundai is in de beschikking van de rechtbank verwezen naar de belastende verklaringen in het dossier. Uit het dossier blijkt dat getuige [getuige 2] op 11 april 2016 cocaïne heeft gekocht van [betrokkene] en dat hij toen in een Hyundai Atos reed. [betrokkene] woonde in hetzelfde huis als zijn moeder.5.In deze woning zijn een groot aantal voor gevouwen wikkels waar normaal cocaïne in verpakt wordt, restjes cocaïne op de salontafel, een weegschaal, alsmede rond de 2000 euro aan geld in kleinere coupures van 5, 10, 20 en 50 eurobiljetten aangetroffen.6.Op de zolderverdieping van de woning is een ruimte aangetroffen die tot kort ingericht was voor het telen van hennep.7.De officier van justitie heeft daarnaast in de raadkamer nog naar voren gebracht dat elektradraden door de woning op planken naar boven gespijkerd waren. Uit dit alles blijkt dus dat de auto’s gebruikt werden door [betrokkene] voor het voor het vervoeren en afleveren van drugs, [betrokkene] samen met de klaagster woonde en in de woning duidelijke sporen van drugshandel zijn aangetroffen waarvan de rechtbank niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat deze ook kenbaar waren voor de klaagster. Op basis hiervan heeft de rechtbank tot het oordeel kunnen komen dat de klaagster redelijkerwijs kon vermoeden dat de auto’s werden gebruikt voor criminele doeleinden. Het ‘sprongetje’ dat de rechtbank in haar beschikking maakt van de aangetroffen goederen in de woning naar de wetenschap bij de klaagster over het criminele gebruik van de auto’s komt mij daarbij, mede gelet op het frequente gebruik van de BMW en daarnaast ook de Hyundai voor het drugsvervoer en de vastgestelde omstandigheden in de woning, niet onbegrijpelijk voor. Dat de strafzaak tegen klaagster is geseponeerd, is op dit punt geen dwingende contra-indicatie: dat betekent nog niet dat zij geen wetenschap heeft gehad van het geheel.8.
6.4.
Het middel faalt.
7. Beide middelen falen. In ieder geval het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende overweging.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑04‑2019
Vgl. Kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3, p. 18: “Onder «toebehoren aan» wordt, in overeenstemming met de in het Nieuw Burgerlijk Wetboek gebruikelijke terminologie, geduid op een rechtsbetrekking volgens welke een voorwerp (goed) tot het vermogen van een persoon behoort.” Zie hierover nader F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 350 en 351. Vgl. ook HR 17 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9360: “[…] het enkele bestaan van een lease-overeenkomst [behoeft] er niet aan in de weg te staan om aan te nemen dat de desbetreffende auto aan de verdachte toebehoort in de zin van art. 33a Sr”.
Strafvonnis [betrokkene], p. 9. Een BMW X5 wordt ook wel aangeduid als een BMW X Reihe oftewel serie X. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat hiermee niet de inbeslaggenomen auto wordt bedoeld.
Strafvonnis [betrokkene], p. 22.
Strafvonnis [betrokkene], p. 12 en beschikking [klaagster], p. 1.
Strafvonnis [betrokkene], p. 7 en beschikking [klaagster], p. 3.
Strafvonnis [betrokkene], p. 12.
Ik wijs er daarbij nog op dat art. 33 a lid 2 Sr, ook in de versie van na de wetswijziging van 10 december 1992, Stb. 1993, 11, verbeurdverklaring mogelijk maakt indien het goed reeds voorafgaand aan het plegen van het strafbare feit aan de derde toebehoort en deze het goed, onder de in het artikellid genoemde bezwarende omstandigheden, slechts uit handen heeft gegeven aan de dader. Zie voor de inmiddels beslechte discussie op dat punt HR 22 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0513, NJ 1989/681 m.nt. ’t Hart alsmede M.E.W. Muskens en H.M. Poelman, ‘Art. 33a lid 2 Sr: verbeurdverklaring en 'derden'’, Delikt en Delinkwent 15 (1985), p. 845-852. Voordien (d.w.z. vanaf 1955) gold in plaats van het bekendheidscriterium als grond voor verbeurdverklaring dat de voorwerpen toebehoorden aan “een persoon door wiens opzet of schuld zij zich in verkeerde handen bevonden”. De uitbreiding van art. 33a lid 2 Sr in 1993 zag dus vooral op de latere verwerving van voorwerpen door derden, dus na het begane strafbare feit, die op het moment van verkrijging ‘te kwader trouw’ zijn. Zie Kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3, p. 18.