ABRvS, 31-12-2008, nr. 200801766/1
ECLI:NL:RVS:2008:BG8653
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-12-2008
- Zaaknummer
200801766/1
- LJN
BG8653
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BG8653, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑12‑2008; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) de op 30 januari 1990 aan Regal B.V., rechtsvoorgangster van [appellante], verleende bouwvergunningen voor respectievelijk het oprichten van een woning met garage naast de rechterzijde van het perceel [locatie 1] te [plaats] en het oprichten van drie woningen met garages nabij de percelen [locaties 2 en 3] te [plaats] ingetrokken.
200801766/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2008 in zaak nr. 06/2455 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) de op 30 januari 1990 aan Regal B.V., rechtsvoorgangster van [appellante], verleende bouwvergunningen voor respectievelijk het oprichten van een woning met garage naast de rechterzijde van het perceel [locatie 1] te [plaats] en het oprichten van drie woningen met garages nabij de percelen [locaties 2 en 3] te [plaats] ingetrokken.
Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2008, verzonden op 6 februari 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Buurtvereniging Trompenberg-Oost een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door C.H.J.N. Huijnen, bijgestaan door
mr. M.J.E. Boudesteijn, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door J. van Nes, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Buurtvereniging Trompenberg-Oost, vertegenwoordigd door H.J. Fijnvandraat, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 24 mei 2005 heeft het college [appellante] in kennis gesteld van zijn voornemen de op 30 januari 1990 aan Regal B.V. verleende bouwvergunningen in te trekken. Het college heeft [appellante] daarbij in de gelegenheid gesteld binnen 8 weken na verzending van de brief alsnog gebruik te maken van de bouwvergunningen.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunning was komen te vervallen doordat zij binnen de in de brief van 24 mei 2005 gestelde termijn van 8 weken alsnog was begonnen met de bouwwerkzaamheden. In dit verband voert zij aan dat op de vier bouwkavels piketplaatjes, een hekwerk en een schaftkeet zijn geplaatst, alsmede dat op een van de bouwkavels grond is afgegraven.
2.2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet (hierna: Ww), gelezen in samenhang met artikel 4.1, aanhef en onder a, van de Bouwverordening Hilversum (hierna: bouwverordening), kan het college een bouwvergunning intrekken indien niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden hiervan een begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden.
Ingevolge artikel 4.5, eerste lid, van de bouwverordening, voor zover hier van belang, dient het bouwtoezicht ten minste twee dagen van te voren in kennis te worden gesteld van de aanvang van der werkzaamheden, ontgravingswerkzaamheden daaronder begrepen.
2.2.2. Het betoog faalt. Vast staat dat [appellante] niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunningen een begin heeft gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Het college was derhalve ingevolge artikel 59, eerste lid, onderdeel c, van de Ww, gelezen in samenhang met artikel 4.1, aanhef en onder a, van de bouwverordening, bevoegd de bouwvergunningen in te trekken. Anders dan [appellante] betoogt, vervalt de bevoegdheid niet als binnen een door het college gestelde nadere termijn alsnog met de bouwwerkzaamheden wordt gestart. Een dergelijke omstandigheid is slechts van belang in het kader van de vraag of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid de bouwvergunningen in te trekken.
Niet in geschil is dat de brief van 24 mei 2005 ook op die datum is verzonden. De in die brief vermelde termijn van 8 weken eindigde derhalve op 19 juli 2005. Anders dan [appellante] stelt, is binnen deze termijn geen begin gemaakt met de bouwwerkzaamheden. De rechtbank heeft het plaatsen van piketpaaltjes, een hekwerk en een schaftkeet op de vier bouwkavels terecht als voorbereidende werkzaamheden aangemerkt. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de ontgravingswerkzaamheden op een van de bouwkavels begin september 2005 hebben plaatsgevonden. Nog daargelaten of uit artikel 4.5, eerste lid, van de bouwverordening volgt dat dergelijke werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als een begin van de bouwwerkzaamheden, moet worden vastgesteld dat daarmee pas een begin is gemaakt nadat de door het college daarvoor gestelde termijn was verstreken.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de rechtstreeks bij het besluit tot intrekking van de op 30 januari 1990 verleende bouwvergunningen betrokken belangen onvoldoende heeft afgewogen. Zij stelt in dit verband dat de bij brief van 24 mei 2005 aan haar gegunde termijn van 8 weken te kort was om een begin te maken met de bouwwerkzaamheden. Tevens stelt zij dat er geen ruimtelijke bezwaren bestaan tegen de op het perceel te bouwen woningen. Tot slot voert zij aan dat het college het belang van derden bij handhaving van de op het perceel rustende bestemming ten onrechte zwaarder heeft laten wegen dan haar belang bij behoud van de bouwvergunningen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in een uitspraak van 3 december 2003 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200303457&verdict_id=5791&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200303457/1&utm_term=200303457">200303457/1</a>, is het college niet verplicht om de houder van een bouwvergunning vooraf van het voornemen om de bouwvergunning in te trekken op de hoogte te stellen. De stelling van [appellante] dat de (onverplicht) aan haar gegunde termijn van 8 weken te kort was om met de bouwwerkzaamheden te beginnen, kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat het college de rechtstreeks bij het besluit tot intrekking van de voor het perceel verleende bouwvergunningen betrokken belangen onvoldoende heeft afgewogen.
Gewijzigde planologische inzichten kunnen reden zijn om een bouwvergunning in te trekken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in een uitspraak van 24 september 2003 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200302060&verdict_id=4968&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200302060/1&utm_term=200302060">200302060/1</a> mag een bouwvergunning echter ook worden ingetrokken als de houder van de bouwvergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij op korte termijn met de bouw gaat beginnen. Nu [appellante] op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven in de planning van het bouwproject is de rechtbank op juiste gronden tot haar oordeel gekomen dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunningen. Het feit dat aan [appellante] inmiddels vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor een ander bouwplan voor twee woningen op het perceel, leidt niet tot een ander oordeel. [appellante] heeft zich - door gedurende een lange tijd geen gebruik te maken van de bouwvergunningen - immers blootgesteld aan het risico dat de planologische inzichten voorschriften zouden veranderen en dat het college in samenhang daarmee het nog niet uitgevoerde bouwplan aan een herwaardering zou onderwerpen.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008
179-593.