CRvB, 30-06-2005, nr. 03/5554 AW
ECLI:NL:CRVB:2005:AT9173
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
30-06-2005
- Zaaknummer
03/5554 AW
- LJN
AT9173
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2005:AT9173, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 30‑06‑2005; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Organieke functiebeschrijving.
03/5554 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 september 2003, nr. AWB 02/3741 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 mei 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Noordermeer-Verschoor, werkzaam bij Leeuwendaal advies BV, en G. Boogaards, werkzaam bij de gemeente Rijswijk.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Appellant vervult de functie van [naam functie] van de dienst Inwonerszaken van de gemeente Rijswijk. Bij brief van gedaagde van 14 maart 2002 is appellant in kennis gesteld van het besluit van 19 februari 2002 tot vaststelling van de beschrijving en waardering van deze functie met toepassing van het systeem “Fuwaleeuw Gemengd”. De functie is hierbij ingedeeld in hoofdgroep IV met een score van in totaal 11 punten voor de vijf gezichtspunten, hetgeen leidde tot indeling in salarisschaal 10. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van gedaagde van 29 oktober 2002 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep de meeste van zijn in eerste aanleg naar voren gebrachte grieven van procedurele en inhoudelijke aard herhaald. Deze betreffen zowel de beschrijving als de waardering van zijn functie. Voorts is naar voren gebracht dat de rechtbank in verband met zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar ten onrechte niet heeft bepaald dat gedaagde aan appellant de kosten van het geding dient te vergoeden.
4. Namens gedaagde is gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt als volgt.
Procedurele grieven
5.1. Met betrekking tot de grieven van procedurele aard, met name de inrichting van de bezwarenprocedure betreffende, kan de Raad zich volledig vinden in hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. De Raad voegt daaraan toe dat de hier door appellant gewenste concept-functiebeschrijving en waarderingsadviezen, gezien de in dit geval toepasselijke regeling, niet behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Overigens zijn blijkens de gedingstukken alle functiebeschrijvingen vóór vaststelling in een bijzonder werkoverleg met de medewerkers besproken.
Functiebeschrijving
5.2. Met betrekking tot de in geding zijnde functiebeschrijving stelt de Raad voorop dat het hier toepasselijk functiewaarderingssysteem de zwaarte weegt van organieke functies in samenhang met de totale organisatieopbouw. Bij het vaststellen van de functiebeschrijvingen komt daarom aan gedaagde beleidsvrijheid toe. Anders dan bij zogenoemde mens-functiebeschrijvingen gaat het hier niet om de beschrijving van de feitelijk uitgevoerde of feitelijk opgedragen werkzaamheden, maar om de door gedaagde aan de betrokken functionaris opgedragen werkzaamheden gegeven de inrichting van de organisatie zoals die gedaagde voor ogen staat. Dit brengt mee dat de rechterlijke toetsing van de organieke functiebeschrijving met terughoudendheid moet plaatsvinden.
5.3. De Raad heeft in hetgeen door appellant naar voren is gebracht geen aanleiding gevonden om de voor zijn functie gehanteerde functiebeschrijving in rechte onhoudbaar te achten. Appellant heeft ook de Raad er niet van kunnen overtuigen dat de tamelijk beknopte beschrijving van de hoofdtaken in zijn functie niet toereikend is als basis voor de waardering. Dat gedaagde met betrekking tot de beleidsontwikkeling en -advisering niet apart heeft vermeld dat ook bemoeienis bestaat met de vakinhoudelijke aandachts-gebieden, kan niet tot die conclusie leiden, nu voldoende duidelijk is geworden dat dit vanuit juridisch perspectief geschiedt en aldus valt binnen de gehanteerde formulering. Met betrekking tot de omschrijving van de taak “behandeling van bezwaar- en beroep-schriften” kan de Raad appellant niet volgen in zijn grief dat gedaagde hierbij tot uitdrukking had moeten brengen de wijze waarop aan deze taak - thans - invulling wordt gegeven door appellant. De Raad stelt vast dat die invulling valt onder hetgeen daaromtrent is geformuleerd.
Functiewaardering
5.4. De Raad stelt hier voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is. Bij de toetsing van de hoofdgroepindeling geldt dat in sterkere mate omdat deze indeling volgens het systeen Fuwaleeuw Gemengd plaatsvindt volgens de zogenaamde methode van beredeneerde vergelijking.
5.5. Met betrekking tot de indeling van de functie van appellant in hoofdgroep IV overweegt de Raad dat hij de rechtbank kan volgen in het oordeel dat deze indeling, gezien de functiebeschrijving en de toepasselijke criteria bij de hoofdgroepen IV en V, niet onhoudbaar is. Dat vanwege een ruim aanbod op de arbeidsmarkt in functies als die van appellant ook wel juristen worden benoemd, kan hieraan onvoldoende afdoen, nu het bij de waardering gaat om het minimaal voor de functie benodigde werk- en denkniveau; in dit geval is dat het HBO-niveau.
5.6. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad evenmin aanleiding gevonden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan ten aanzien van de door appellant bestreden scores voor de gezichtspunten. De centrale grief van appellant, inhoudende dat hij zijn werkzaamheden zelfstandig uitvoert en dat er in de praktijk weinig controle plaatsvindt vanwege het financieel specialisme van zijn leidinggevende, maakt niet dat de toegekende score van twee punten voor beslissingsvrijheid onhoudbaar is. Het gaat bij dit gezichtspunt om de mate waarin de organieke functie het nemen van eigen beslissingen nodig maakt in relatie tot de organieke kaders waarbinnen deze beslissingen worden genomen. Gezien de organisatorische en hiërarchische inbedding van de functie in de organisatie en de mate van gebondenheid daarin aan procedures, regels en richtlijnen, acht de Raad de toegekende score 2 niet onhoudbaar.
5.7. Gezien het vorenstaande berust de waardering van de functie van appellant naar het oordeel van de Raad niet op onvoldoende gronden en treft het hoger beroep van appellant op dit onderdeel evenmin doel.
6. De grief van appellant dat hij vanwege het overschrijden van de beslistermijn door gedaagde terecht beroep bij de rechtbank heeft ingesteld tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar van gedaagde zodat ten onrechte niet door de rechtbank is bepaald dat gedaagde aan appellant het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden, slaagt niet. De Raad stelt vast dat appellants beroep mede gericht is geacht tegen het besluit op bezwaar van 29 oktober 2002 zonder dat opnieuw griffierecht is betaald. Nu dat beroep
- naar uit het vorenstaande blijkt - terecht ongegrond is verklaard, bestaat geen aanleiding voor terugbetaling van het griffierecht.
7. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) J.P. Grauss.
HD
06.06
Q