Zie Kamerstukken 1998-1999, 26 552, Stb. 2000, 188
HR, 15-05-2001, nr. 01759/99 E
ECLI:NL:HR:2001:AB1593
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-05-2001
- Zaaknummer
01759/99 E
- Conclusie
Nr. 01759/99 E
- LJN
AB1593
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AB1593, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB1593
ECLI:NL:HR:2001:AB1593, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB1593
- Wetingang
- Vindplaatsen
M en R 2002, 45 met annotatie van A. de Lange
Conclusie 15‑05‑2001
Nr. 01759/99 E
Partij(en)
Mr Fokkens
Nr. 01759/99 E
Zitting 23 januari 2001
Conclusie inzake
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
- 1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens overtreding van artikel 8, eerste lid sub b, Wet milieubeheer veroordeeld tot een geldboete van ƒ 70.000,= waarvan ƒ35.000,= voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2.
Namens verdachte heeft mr D.B. Zieren, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Verdachte wordt verweten zonder vergunning haar inrichting en/of de werking daarvan te hebben veranderd. Die inrichting, waarvoor verdachte sinds 5 april 1993 een vergunning bezit, bestaat uit het behandelen van zogenaamde roll-on/roll-off passagiers- en vrachtschepen. Op 2 juni 1997 heeft verdachte op de veerdienst Hoek van Holland/Harwich een nieuw schip, een hogesnelheidsschip (hierna: HSS) genaamd "Stena Discovery", in de vaart genomen. Verdachte heeft daartoe op 26 september 1996 aan het bevoegd gezag gemeld dat zij daarvoor een terminal zou aanpassen. Op 22 juni 1997 heeft verdachte melding gedaan van de ingebruikname van de HSS. Naar aanleiding van klachten van stank- en rookoverlast heeft de DCMR, Milieudienst Rijnmond diverse onderzoeken doen verrichten en heeft zij aan verdachte laten weten dat niet kon worden volstaan met een melding en dat een wijzigingsvergunning moest worden aangevraagd. Verdachte is tenslotte gedagvaard wegens het overtreden van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) als hierboven aangegeven.
4.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat verdachte zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in de zin van artikel 8.1 Wm heeft veranderd en/of de werking daarvan heeft veranderd, althans het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer dat geen sprake was van een verandering (van de werking) van de oorspronkelijke inrichting onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
5.
Van een inrichting in de zin van artikel 8.1 Wm is sprake indien de bedrijvigheid waar het om gaat, valt binnen de definitie van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm:
"Inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht."
6.
Indien aan bovengenoemde definitie is voldaan en de inrichting is opgenomen in een categorie van het Ivb, is de inrichting vergunningplichtig. Artikel 8.1 eerste lid onder b Wm, stelt dat:
"Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
- a.
op te richten;
- b.
te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
- c.
in werking te hebben."
7.
Een éénmaal opgerichte en inwerking zijnde inrichting is over het algemeen geen statisch geheel. Inrichtingen worden veelvuldig veranderd, hetzij door wijziging hetzij door uitbreiding. Veranderingen kunnen worden onderscheiden in: veranderingen die binnen de in de vergunning aangegeven grenzen plaatsvinden en daarom op eigen verantwoordelijkheid van de drijver van de inrichting mogen worden aangebracht, veranderingen die gemeld moeten worden en veranderingen die vergunningplichtig zijn.
8.
In art. 8.19 Wm is bepaald dat indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de verandering geen of uitsluitend gunstige gevolgen heeft voor de milieubelasting geen wijzigingsvergunning behoeft te worden aangevraagd, maar kan worden volstaan met een melding. De bedoeling van de wetgever met deze regeling is te voorkomen dat bedrijven en de bevoegde gezagsinstanties onnodig procedures tot wijziging van de vergunning moeten doorlopen, waar het milieu en de bij de vergunning betrokkenen als zodanig niet mee zijn gediend. 2.
9.
Uit de formulering van het tweede lid van art. 8.19 Wm moet worden opgemaakt dat alleen wanneer een verandering van de inrichting gunstige invloed heeft op de omvang van de milieugevolgen, een melding volstaat. Dit is anders indien het een wijziging van de aard van de milieugevolgen betreft.3. Hierbij heeft de wetgever dan ook de kanttekening gemaakt dat al bij geringe twijfel beter tot een wijzigingsaanvraag kan worden overgegaan.
10.
Art. 8.11 Wm bevat enkele algemene bepalingen over de vergunning. De vergunning moet duidelijk aangeven waarop zij betrekking heeft. De aanvraag maakt deel uit van de vergunning voor zover dit in de vergunning is aangegeven. Ingeval de vergunning geen uitsluitsel biedt, is hetgeen in de aanvraag is gesteld beslissend.4. De houder van een vergunning is zo niet alleen gebonden aan de voorschriften van een vergunning maar ook aan de gegevens betreffende opzet en constructie van zijn inrichting zoals in zijn aanvraag is vastgelegd.5.
11.
Het middel houdt in dat het Hof een onjuiste interpretatie heeft gegeven aan het begrip "verandering van inrichting", althans ontoereikend heeft gemotiveerd dat sprake was van een verandering van inrichting. In de toelichting wordt daartoe betoogd dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat het in gebruik nemen van een ander schip dan de in de dagvaarding vermelde Koningin Beatrix, Brittanica, Stena Seatrader een verandering van inrichting heeft opgeleverd, nu de in de tenlastelegging bedoelde vergunning is verleend voor een inrichting bestemd voor het behandelen van zogenaamde roll-on/roll-off schepen en de HSS ook tot dit type schip behoort.
12.
Het hof heeft bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 1 juni 1997 tot en met 5 december 1997, te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan of op perceel [a-straat 1] aldaar gelegen inrichting bestemd voor het behandelen van zogenaamde roll-on/roll-off (ro-ro) passagiersschepen en vrachtschepen, zijnde een inrichting als (thans) bedoeld in categorie 13 van bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer, voor welke inrichting op 5 april 1993 door of namens het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente Hoek van Holland een vergunning was verleend op grond van de Hinderwet en/of de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (thans Wet milieubeheer), heeft veranderd en/of de werking daarvan heeft veranderd, doordat zij het hogesnelheidsschip (HSS) "Stena Discovery" (niet zijnde een van de (passagiers- en/of vracht-)schepen 'Koningin Beatrix', 'Brittanica', 'Stena Seatrader', 'Stena Normandy' en 'Stena Searider' zoals bedoeld in
- *
de aanvraag met bijbehorende bijlagen van 20 december 1991 strekkende tot het verkrijgen van bovenbedoelde vergunning, dan wel
- *
de melding(en) op grond van art. 8.19, derde lid, Wet milieubeheer strekkende tot kennisgeving van verandering(en) van (de werking van) de inrichting)
heeft behandeld in de zin van die genoemde vergunningaanvraag.
13.
Het hof heeft het in hoger beroep gevoerde verweer dat geen sprake is van een verandering van de inrichting als volgt verworpen:
"Wat er ook zij van de juistheid van de stelling dar de (HSS) "Stena Discovery" een "roll-on/roll-off" schip is; duidelijk mag zijn dat genoemd schip wat de constructie, de rookuitstoot en (overige) werking ervan betreft sterk afwijkt van de ten tijde van de vergunningaanvraag gebruikte schepen en dat de behandeling ervan aanpassingen van de bestaande voorzieningen vergde, terwijl niet kan worden gezegd dat deze afwijkingen en aanpassingen zonder consequenties waren voor aard en omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu.
Het behandelen van de (HSS) "Stena Discovery" levert dan ook een verandering van de werking van de inrichting op in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wet milieubeheer."
14.
In de eerste plaats bevat het middel de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het in gebruik nemen van een ander schip een verandering van de inrichting oplevert.
15.
Die klacht acht ik niet gegrond. Het Hof heeft niet geoordeeld dat het in gebruik nemen van een ander schip een verandering van de werking van de inrichting oplevert, maar dat het in gebruik nemen van een schip dat wat constructie, rookuitstoot en overige werking betreft sterk afwijkt van de ten tijde van de vergunningaanvraag gebruikte schepen, een verandering van de werking van de inrichting tot gevolg heeft. Die uitleg van de vergunning is niet onbegrijpelijk, nu het type schip (mede) bepaalt hoe groot de milieubelasting is en welke voorwaarden moeten worden gesteld om de milieubelasting binnen aanvaardbare grenzen te houden. Bij de aanvrage van de oorspronkelijke hinderwetvergunning is ook opgegeven welke schepen werden behandeld in de inrichting. Verder kan uit de omstandigheid dat verdachte het in de vaart nemen van het hogesnelheidsschip heeft gemeld bij de Milieudienst Rijnmond worden afgeleid dat ook verdachte ervan uitging (dan wel tenminste rekening hield met de mogelijkheid) dat het in de vaart nemen van dit schip een verandering van de (werking) van de inrichting opleverde. Als het in de vaart nemen van dit schip binnen de bestaande vergunning viel, behoefde er immers niet te worden gemeld.
16.
Daarmee kom ik bij de tweede klacht. Uit de bewijsmiddelen zou niet kunnen volgen dat de rookuitstoot en de overige werking van de Stena Discovery sterk afwijkt van de ten tijde van de vergunningaanvraag in gebruik zijnde schepen. Dat de rookuitstoot sterk afwijkt van die van de oude schepen heeft het Hof kunnen afleiden uit de omstandigheid dat het in de vaart nemen van de Stena Discovery leidde tot veel klachten over de rookuitstoot en de daarmee gepaard gaande stankoverlast van dat schip. Zie de bewijsmiddelen 1, 5 en 7. Ook kan uit deze bewijsmiddelen worden opgemaakt dat de stankoverlast te maken had met het stationair draaien van de motor van het schip tijdens het overliggen en dat in dat opzicht de werking van de Stena Discovery duidelijk afwijkt van de werking van de andere in de bewezenverklaring genoemde schepen. In de schriftuur wordt daar nu tegen ingebracht dat de totale rookuitstoot van de Discovery minder is dan de uitstoot bij conventionele schepen, maar de juistheid van die stelling kan in cassatie niet worden onderzocht. De tweede klacht acht ik evenmin gegrond.
Ook overigens geen gronden voor cassatie aanwezig achtend concludeer ik dat het beroep zal worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑05‑2001
De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat de aard van milieugevolgen te snel aanleiding kan geven voor meningsverschillen.
De wet milieubeheer, F.C.M.A. Michiels, W.E.J. Tjeenk Willink, Deventer 1998, p. 56.
Kamerstukken, 21087, Stb. 1992, 414, nr. 3, p. 30.
Uitspraak 15‑05‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
15 mei 2001
Strafkamer
nr. 01759/99 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 19 maart 1999 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij vonnis van de Economische Politierechter te Rotterdam van 15 april 1998 - de verdachte terzake van “overtredeing van een voorschrift, gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon” veroordeeld tot een geldboete van zeventigduizend gulden, waarvan vijfendertigduizend gulden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.B. Zieren, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de bewezenverklaring.
3.2.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig het bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 1 juni 1997 tot en met 5 december 1997, te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een aan of op perceel [a-straat 1] aldaar gelegen inrichting bestemd voor het behandelen van zogenaamde roll-on/roll-off (ro-ro) passagiers-schepen en vrachtschepen, zijnde een inrichting als (thans) bedoeld in categorie 13 van bijlage I behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, voor welke inrichting op 5 april 1993 door of namens het dagelijks bestuur van de raad van de deelgemeente Hoek van Holland een vergunning was verleend op grond van de Hinderwet en/of de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (thans Wet milieu-beheer), heeft veranderd en/of de werking daarvan heeft veranderd, doordat zij het hogesnelheidsschip (HSS) "Stena Discovery" (niet zijnde een van de (passagiers- en/of vracht-)schepen
'Koningin Beatrix', 'Brittanica', 'Stena Seatrader', 'Stena Normandy' en 'Stena Searider' zoals bedoeld in
- *
de aanvraag met bijbehorende bijlagen van 20 december 1991 strekkende tot het verkrijgen van bovenbedoelde vergunning, dan wel
- *
de melding(en) op grond van art. 8.19, derde lid, Wet milieubeheer strekkende tot kennisgeving van verandering(en) van (de werking van) de inrichting) heeft behandeld in de zin van die genoemde vergunningaanvraag”.
3.3.
Het Hof heeft een in hoger beroep namens de verdachte gevoerd verweer in het verkorte arrest als volgt samengevat en verworpen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vennootschap terzake van het primair tenlastegelegde aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat door het in de vaart nemen van het hoge snelheidsschip (HSS) ‘Stena Discovery’ geen sprake is van verandering (van de werking) van de oorspronkelijke inrichting, nu de in de tenlastelegging bedoelde vergunning is verleend voor een inrichting bestemd voor het behandelen van zogenaamde roll-on/roll-off passagiersschepen en vrachtschepen en de (HSS) ‘Stena Discovery’ ook tot dit type schip behoort.
Het Hof verwerpt dit verweer.
Wat er ook zij van de juistheid van de stelling dat de (HSS) ‘Stena Discovery’ een ‘roll-on/roll-off’ schip is; duidelijk mag zijn dat genoemd schip wat de constructie, de rookuitstoot en (overige) werking ervan betreft sterk afwijkt van de ten tijde van de vergunningaanvraag gebruikte schepen en dat de behandeling ervan aanpassingen van de bestaande voorzieningen vergde, terwijl niet kan worden gezegd dat deze afwijkingen en aanpassingen zonder consequenties waren voor aard en omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu.
Het behandelen van de (HSS) ‘Stena Discovery’ levert dan ook een verandering van de werking van de inrichting op in de zin van artikel 8, eerste lid (de Hoge Raad leest art. 8.1, eerste lid) van de Wet milieubeheer”.
3.4.1.
Art. 8.1, eerste lid, (oud) Wm luidt, voorzover hier van belang:
“Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting
(...)
- b.
te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
(...)”.
3.4.2.
Het hier toepasselijke art. 8.19 (oud) Wm, luidt, voorzover hier van belang:
“(...)
- 2.
Een voor een inrichting verleende vergunning geldt (...) tevens voor veranderingen van de inrichting en van de werking daarvan, ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij geen gevolgen hebben voor de aard en omvang, dan wel uitsluitend gunstige gevolgen voor de omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting veroorzaakt.
- 3.
Een verandering als bedoeld in het tweede lid wordt ten minste een maand voordat met de verwezenlijking ervan wordt begonnen schriftelijk gemeld aan het bevoegd gezag.
(...)”.
3.4.3.
De Memorie van Toelichting op art. 24 van het wetsvoorstel dat tot uitbreiding en wijziging van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne heeft geleid, welke bepaling de voorloper is van art. 8.19 (oud) Wm houdt ten aanzien van de hiervoor weergegeven bepalingen onder meer in:
“(...) zal het in de toekomst niet nodig zijn om een vergunning aan te vragen voor milieugunstige of milieu-neutrale - complexen van - veranderingen van een inrichting of de werking daarvan. Volstaan kan worden met een melding aan het bevoegd gezag. De voorschriften van de vergunning, voor zover relevant, moeten ook worden nageleefd in het veranderde gedeelte van de inrichting. (...).
Voor het milieu ongunstige veranderingen zijn uiteraard niet van het verbod om een inrichting zonder vergunning te veranderen of in zijn werking te veranderen vrijgesteld. Dit geldt ook voor veranderingen in de aard van de gevolgen voor het milieu (...)(1988-1989, 21087, nr.3, blz. 81 kamerstukken II)”.
3.5.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat de verdachte met de behandeling van de HSS “Stena Discovery” de in de bewezenverklaring genoemde inrichting of de werking daarvan heeft veranderd.
Daartoe wordt - in navolging van het hiervoor onder 3.3 weergegeven, in hoger beroep gevoerde verweer - in de eerste plaats de stelling betrokken dat de voor die inrichting verleende vergunning niet beperkt was tot niet name genoemde schepen, doch zich uitstrekte tot de behandeling van (andere) roll-on/roll-of schepen, nu die vergunning destijds is verleend voor de behandeling van zogenaamde roll-on/roll-off- passagiersschepen en vrachtschepen terwijl voorts de “Stena Discovery” ook tot die categorie schepen moet worden gerekend.
Het Hof heeft bij de hiervoor onder 3.3. weergegeven verwerping van het verweer vooropgesteld dat de juistheid van genoemde stelling in het midden kan worden gelaten. Voorzover het middel ervan uitgaat dat het Hof die verwerping heeft gebaseerd op de onjuistheid van die stelling, mist het derhalve feitelijke grondslag.
3.6.
Het Hof heeft bij de beantwoording van de vraag of de behandeling van de “Stena Discovery” een verandering van (de werking van) de inrichting in de zin van art. 8.1, eerste lid, Wm opleverde - te weten een verandering waarvoor de verleende vergunning niet gold - beslissend geacht dat die behandeling ongunstige consequenties had voor de aard en omvang van de nadelige gevolgen voor het milieu, door die inrichting veroorzaakt.
Een en ander geeft tegen de achtergrond van het bepaalde in art. 8.1, eerste lid, Wm in verbinding met art. 8.19, tweede lid, (oud) Wm, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is, gelet enerzijds op het aan de verleende vergunning verbonden voorschrift (bewijsmiddel 2) dat overbodige rookvorming en stank voorkomen diende te worden, en anderzijds op hetgeen het Hof blijkens de bewijsmiddelen heeft vastgesteld omtrent de rookvorming en ernstige stankoverlast bij de behandeling van dat schip sedert zijn ingebruikneming en de daaromtrent bij het bevoegd gezag binnengekomen klachten.
3.7.
Het tenslotte in het middel aangevallen oordeel van het Hof dat de “Stena Discovery” voor wat betreft de constructie, de rookuitstoot en (overige) werking ervan sterk afwijkt van de ten tijde van de vergunningsaanvraag gebruikte schepen, is in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk. Daarin heeft het Hof immers vastgesteld dat het hier, anders dan in de vergunningsaanvraag genoemde schepen, een zogenaamd hogesnelheidspassagiersschip betrof, waarvoor een afzonderlijke aanlegvoorziening gecreëerd, terwijl voorts voor het terugdringen van de stankoverlast tengevolge van de aanwezigheid van dat schip aan de kade met in werking zijnde voortstuwingsmotoren - overigens niet afdoende gebleken - aanpassingen aan de regelsystemen van die motoren nodig waren.
3.8.
Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 15 mei 2001.