Hof Amsterdam, 14-04-2006, nr. 05/00288
ECLI:NL:GHAMS:2006:AW8513
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-04-2006
- Zaaknummer
05/00288
- LJN
AW8513
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AW8513, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑04‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 220 Gemeentewet; art. 10.21 Wet milieubeheer
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑04‑2006
Inhoudsindicatie
Aanhouden leegstaande woning en onderhoud aan bij de woning behorende tuin in afwachting van sloopvergunning met voornemen na sloop nieuwe woning voor zelfbewoning te bouwen, is gebruik in de zin van de artikel 220, onderdeel a, van de Gemeentewet en in de zin van artikel 15.33, lid 1, van de Wet milieubeheer. Verweerder slaagt niet in bewijs dat afvalwater is afgevoerd op de gemeentelijke riolering, nu aannemelijk is dat de van het waterleidingbedrijf ingenomen 18 m³ water volledig is gebruikt voor het besproeien van de tuin. Handhaving aanslagen in de onroerende-zaakbelasting en afvalstoffenheffing en vernietiging aanslag in het rioolrecht.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
drie in één geschrift vervatte uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Zandvoort, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 4 januari 2005. Het beroep is gericht tegen drie in één geschrift, gedagtekend 29 november 2004, vervatte uitspraken van verweerder, betreffende na te noemen drie op één biljet verenigde aanslagen in de gemeentelijke belastingen voor het jaar 2004.
De wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Q opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, in de afvalstoffenheffing en in het rioolrecht belopen respectievelijk € 85,62 (€ 902 verminderd met de zgn. Zalmsnip ad € 45,38), € 238,41 en € 142,89. De bezwaren tegen de aanslagen zijn bij de bestreden uitspraken ongegrond verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken en van de aanslagen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep.
Bij brief van 9 november 2005 heeft belanghebbende nadere stukken ingezonden en kopieën daarvan naar verweerder gezonden.
Ter zitting van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer van 2 december 2005 zijn verschenen belanghebbende, vergezeld van A, en namens verweerder B. Van het onderzoek ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Het lid van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer heeft de behandeling van het beroep verwezen naar de Eerste Meervoudige Belastingkamer.
Ter zitting van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van 17 maart 2006 zijn verschenen belanghebbende, vergezeld van A, en namens verweerder B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft in het najaar van 2003 de onroerende zaak a-straat 1 te Q (gemeente Zandvoort) hierna: het huis, gekocht. In maart 2005 heeft hij het huis verkocht.
2.2. Het huis heeft in de periode tussen aan- en verkoop leeg gestaan. De thermostaat in het huis stond in deze periode op 10° C. De tuin werd onderhouden door een hoveniersbedrijf.
2.3. Belanghebbende woonde ten tijde van de aankoop en ook thans nog op de a-straat 2 te Q.
2.4. Tot de stukken behoren:
- een specificatie van de energieleverancier Eneco, waarop is vermeld dat in het huis in de periode 30 december 2003 tot 3 januari 2005 759 m³ gas is verbruikt,
- een specificatie van de energieleverancier Nuon, waarop is vermeld dat in het huis in de periode 14 november 2003 tot 5 februari 2004 82 kWh elektriciteit is verbruikt,
- een specificatie van de energieleverancier Nuon, waarop is vermeld dat in het huis in de periode 5 februari 2004 tot 22 januari 2005 195 kWh elektriciteit is verbruikt,
- een specificatie van het waterleidingbedrijf PWN, waarop is vermeld dat in het huis in de periode 14 november 2003 tot 30 september 2004 18 m³ water is verbruikt;
- een specificatie van het waterleidingbedrijf PWN, waarop is vermeld dat in het huis in de periode 2 oktober 2004 tot 30 maart 2005 de eindstand van de watermeter gelijk was aan de beginstand; en
- nota’s van een hoveniersbedrijf ter zake van onderhoud van de tuin van het huis in de maanden maart, april, mei, juni en september 2004 tot een gezamenlijk bedrag van circa € 1.700.
2.5. Blijkens een publicatie in een plaatselijk blad is in juli 2004 een vergunning aangevraagd voor het plaatsen van een woning op het perceel a-straat 1 te Q. In het plaatselijke blad in november 2004 is bekend gemaakt dat het college van Burgemeester en Wethouders voornemens is om met toepassing van artikel 19, lid 3, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen voor het bouwen van een woning op het perceel a-straat 1 te Q.
2.6.1. In zijn bezwaarschrift van 2 mei 2004 heeft belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“Het pand A-straat 1 is per 14-11-2003 in mijn bezit en in afwachting van een sloop- en nieuwbouwvergunning staat het leeg”.
2.6.2. In zijn beroepschrift, gedagtekend 22 december 2004, heeft belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“Als gevolg van het feit dat de Gemeente Zandvoort vooralsnog weinig voortvarendheid heeft getoond bij de behandeling van mijn aanvraag tot een bouwvergunning en de daarmee samenhangende sloopvergunning (...) overweeg ik serieus het onderhavige perceel te verkopen.”
2.6.3. Bij brief van 26 april 2005 - een bezwaarschrift met betrekking tot de aan belanghebbende voor hetzelfde huis voor het jaar 2005 opgelegde aanslagen - heeft belanghebbende onder meer het volgende aan verweerder geschreven:
“Het pand A-straat 1 is per 31 maart 2005 verkocht. Van sloop en nieuwbouw is afgezien. Ik blijf op a-straat 2 wonen.”
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of voor het jaar 2004 ter zake van het gebruik van het huis aan belanghebbende terecht aanslagen in de onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing en rioolrecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
4. Standpunten van partijen en behandeling ter zittingen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 2 december 2005.
Ter zitting van 17 maart 2006 is aan deze standpunten nog toegevoegd door of namens
belanghebbende:
Ik heb het huis in oktober 2003 gekocht. De eigenaar vertelde mij dat het huis te koop was en dat ik als eerste een bod mocht doen. Mijn primaire bedoeling was om het weer te verkopen. Ik heb nooit een bord “Te Koop” in de tuin gezet, maar aan mensen in de buurt verteld dat het huis te koop was. Het is in Q niet ongebruikelijk dat een huis 1,5 jaar te koop staat. Het waterverbruik ziet op het sproeien van de tuin.
Ik heb de vergunningen alleen aangevraagd voor het geval ik geen goede prijs voor het pand zou krijgen. In december 2003 heb ik een aanvraag voor een vergunning voor sloop en nieuwbouw ingediend. Die is in februari 2004 afgewezen. De verkoop vlotte niet, daarom heb ik opnieuw een aanvraag ingediend. Het bleek financieel niet haalbaar om te voldoen aan de in december 2004 door de gemeente gestelde eisen en om die reden is het huis verkocht. Verweerder heeft geen bewijs dat het huis niet te koop heeft gestaan.
verweerder:
Ik hoor nu pas voor het eerst dat belanghebbende stelt dat het huis direct na aankoop al te koop stond. De afwijzing van de bouwvergunning in februari 2004 wijst op eigen gebruik. Ook het waterverbruik van 18.000 liter wijst daarop. Het bevreemdde mij wel dat er geen woon- of onderhoudsactiviteiten waren, anders dan het onderhoud van de tuin. Belanghebbende had wel de bedoeling het huis te gebruiken, het aanvragen van een vergunning ziet daar ook op.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De aanslag in de onroerendezaakbelasting
5.1.1. De wegens het gebruik van het huis opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelasting is gebaseerd op de Verordening onroerendezaakbelastingen 2004 van de gemeente Zandvoort.
Artikel 1 van de Verordening luidt - voor zover thans van belang -:
“1. Onder de naam ‘onroerendezaakbelastingen’ worden (...) twee directe belastingen geheven:
“a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak (...) gebruikt (...)”.
5.1.2. Van gebruik in de zin van deze bepaling is sprake indien de onroerende zaak dient ter bevrediging van de eigen behoefte. Nu verweerder stelt dat dit het geval is, en belanghebbende dit betwist, is het aan verweerder zijn stelling nader te onderbouwen. Verweerder heeft erop gewezen dat belanghebbende in december 2003 een aanvraag heeft ingediend voor sloop en nieuwbouw op het adres a-straat 1. Verweerder stelt dat daaruit blijkt dat belanghebbende de bedoeling had het huis voor zich zelf te gebruiken, hetgeen meebrengt dat sprake is van gebruik. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat in het huis geen ongeadresseerd drukwerk is aangetroffen, hetgeen erop wijst dat dit wordt weggehaald, en dat sprake is van het verbruik van 18.000 liter water.
5.1.3. Belanghebbende heeft hiertegenover aangevoerd dat het waterverbruik uitsluitend betrekking had op het sproeien van de tuin en dat hij elke week het ongeadresseerde drukwerk weghaalde.
5.1.4. Uit hetgeen belanghebbende in de - onder meer in 2.6 weergegeven - stukken en ter zitting van 2 december 2005 heeft aangevoerd leidt het Hof af dat hij het huis eind 2003 heeft gekocht met het voornemen de bestaande bebouwing te slopen om daarna een nieuwe woning voor zichzelf te bouwen en dat belanghebbende in december 2004 van dit voornemen is teruggekomen en het huis daarna te koop heeft gezet. De eerst ter zitting van 17 maart 2006 ingenomen stelling van belanghebbende dat het huis is gekocht met de bedoeling het weer te verkopen, acht het Hof, mede gelet op hetgeen eerder is aangevoerd, ongeloofwaardig. Hiertoe is de enkele omstandigheid dat onderhoud aan de tuin heeft plaatsgevonden onvoldoende.
5.1.5. Op grond van het vooroverwogene neemt het Hof als vaststaand aan dat het huis sinds de aankoop door belanghebbende leeg stond in afwachting van een vergunning(en) tot sloop en nieuwbouw van een voor belanghebbende bestemde woning en dat dit ook de situatie was aan het begin van het kalenderjaar 2004. Voorts kan ervan worden uitgegaan dat - in het kader van het wachten op de vergunning(en) - er geen activiteiten in en aan het huis hebben plaatsgevonden, anders dan die ten behoeve van het tuinonderhoud.
5.1.6. In een geval als hiervoor bedoeld, is naar het oordeel van het Hof toch sprake van gebruik in de zin van 1 van de Verordening onroerende-zaakbelastingen. Hoewel belanghebbende het huis niet bewoonde, heeft hij het aangehouden in het kader van zijn voornemen daarop een nieuwe woning voor bewoning door hemzelf te stichten en in verband daarmee heeft hij – zoals blijkt uit de door hem daarvoor in de loop van 2004 gemaakte kosten voor een hovenier en water – in afwachting van de verlening van de vereiste vergunningen in ieder geval maatregelen getroffen om de bij het huis behorende tuin in stand te laten en te onderhouden en daarvoor werkzaamheden verricht en/of doen verrichten. Een en ander rechtvaardigt de gevolgtrekking dat belanghebbende gebruiker was van het huis. Dat dergelijke fysieke werkzaamheden wellicht niet op de peildatum van 1 januari 2004 zelf werden verricht doet aan een en ander niet af.
5.2. De aanslag in de afvalstoffenheffing
5.2.1. De wegens het feitelijk gebruik van het huis opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing is gebaseerd op de Verordening reinigingsheffingen 2004 van de gemeente Zandvoort.
Artikel 3 van deze verordening luidt voor zover thans van belang:
“1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.”
Het te dezen van belang zijnde artikel 10.21, lid 1, van de Wet milieubeheer luidt voor zover thans van belang:
1. Elke gemeente draagt er, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, zorg voor dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.”
Wat onder huishoudelijke afvalstoffen in de zin van deze bepaling moet worden verstaan is opgenomen in artikel 1, lid 1, van deze wet:
“huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen;”.
5.2.2. Vaststaat dat het huis gedurende het gehele jaar 2004 in ongemeubileerde staat was aangesloten op nutsvoorzieningen. Voorts staat vast dat sprake was van tuinonderhoud. Het is van algemene bekendheid dat er door onderhoud aan de tuin afval ontstaat. Reeds op grond van het voorgaande moet geoordeeld worden dat sprake is van een perceel waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
5.2.3. Voormeld artikel 10.21 van de Wet milieubeheer brengt mee dat ten aanzien van een zodanig perceel een gemeentelijke verplichting tot inzameling van die huishoudelijke afvalstoffen geldt. Ter bestrijding van de kosten van dit inzamelen kan de feitelijke gebruiker in de afvalstoffenheffing worden betrokken. Het Hof merkt hierbij nog op dat geen betekenis toekomt aan de omstandigheid dat het in het perceel ontstane afval naar elders wordt meegenomen.
5.2.4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 januari 1984, nr. 22 119, BNB 1984/113, overwogen dat het feitelijke gebruik ook ziet op andere vormen van gebruik dan bewoning, zodat de enkele omstandigheid dat belanghebbende in 2004 elders woonde er niet toe kan leiden dat hij niet als feitelijke gebruiker van het perceel kan worden aangemerkt. Voor het oordeel dat belanghebbende het perceel in 2004 feitelijk gebruikte verwijst het Hof naar hetgeen is overwogen onder 5.1.6 hiervóór. Dat dit gebruik nog in de loop van 2004 (althans vóór 1 december 2004) is beëindigd, zodat voor een gedeelte van het jaar aanspraak zou bestaan op ontheffing op de voet van artikel 7, lid 3, van de Verordening, heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt.
5.3. De aanslag in het rioolrecht.
5.3.1. De wegens het gebruik van de woning opgelegde aanslag in het rioolrecht is gebaseerd op de Verordening rioolrecht 2004 van de gemeente Zandvoort.
De verordening luidt voor zover thans van belang:
“(...)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam ‘rioolrecht’ wordt geheven: een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom (...) gebruikt;”.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.
2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op 90% van het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd (...).
Artikel 5 Belastingtarieven
Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt:
a. behoudens het bepaalde in sub b van dit artikel per eigendom € 142,89
b. in afwijking van het bepaalde in sub a. van dit artikel per eigendom van waaruit meer dan 200 m³ afvalwater per jaar wordt afgevoerd:
(...)”.
5.3.2. Vaststaat dat in het onderhavige jaar naar het huis hoogstens 18 m³ water is toegevoerd. Belanghebbende heeft verklaard dat dit water slechts is gebruikt voor het besproeien van de tuin. Verweerder, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft deze stelling niet, althans onvoldoende weersproken. De omstandigheid dat, blijkens de specificatie van PWN, in de gebruiksperiode die aanving op 2 oktober 2004 en eindigde op 30 maart 2005, geen water althans een niet in de meterstand tot uitdrukking komende hoeveelheid water naar het huis werd toegevoerd, bevestigt de geloofwaardigheid van de verklaring van belanghebbende. Het Hof acht dus verweerder niet geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat vanuit het eigendom afvalwater is afgevoerd op de gemeentelijke riolering.
5.4. Slotsom
Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat sprake is van (feitelijk) gebruik van het huis in de zin van de verordeningen onroerendezaakbelastingen en afvalstoffenheffing, zodat deze aanslagen terecht zijn opgelegd. De aanslag in het rioolrecht is evenwel ten onrechte opgelegd, zodat deze aanslag dient te worden vernietigd.
6. Proceskosten
Het Hof acht op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht termen aanwezig verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Voor het onderhavige geval zijn dat de kosten vermeld in de onderdeel c van deze bepaling, te weten de voor het verschijnen ter zitting gemaakte reiskosten. Deze kosten worden ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c van dit besluit bepaald op tweemaal de reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, Bentveld-Amsterdam v.v. ad € 21,20. Het Hof merkt hierbij nog op dat gesteld noch gebleken is dat mr. A.K. Krabbe een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende derde is in de zin van artikel 1, onderdeel a, van het Besluit noch dat zijn reiskosten afwijken van die van belanghebbende.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep inzake de aanslag in het rioolrecht gegrond,
- vernietigt de uitspraak met betrekking tot en de aanslaag in het rioolrecht,
- verklaart de beroepen inzake de aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen en de afvalstoffenheffing ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de door belanghebbende gemaakte kosten van het geding tot een bedrag van € 21,20 en wijst de gemeente Zandvoort aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen, en
- gelast de gemeente Zandvoort het gestorte griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 14 april 2006 door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon, lid, en J.P. Kruimel, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.