ABRvS, 24-05-2006, nr. 200506199/1
ECLI:NL:RVS:2006:AX4424
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
24-05-2006
- Zaaknummer
200506199/1
- LJN
AX4424
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AX4424, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24‑05‑2006; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 juli 2003 heeft appellant een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke ordening (hierna: de WRO) afgewezen.
200506199/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Winterswijk,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/567 van de rechtbank Zutphen van
22 juni 2005 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2003 heeft appellant een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke ordening (hierna: de WRO) afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2004 (hierna: de beslissing op bezwaar) heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2005, verzonden op 30 juni 2005, heeft de rechtbank (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij schrijven van 8 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 augustus 2005 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
Bij besluit van 22 december 2005 heeft appellant de door [verzoeker] gemaakte bezwaren wederom ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door Y. Kramer-Jansen en W. Manenschijn, beiden ambtenaar der gemeente, en [verzoeker], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voorzover thans van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij het beoordelen van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. [verzoeker] stelt schade te hebben geleden ten gevolge van het bestemmingsplan "Industrieterrein Vèèneslat-zuid", op grond waarvan bedrijfsgebouwen zijn opgericht waarop hij vanuit zijn woning aan de [locatie] zicht heeft. Door de afmetingen van de gebouwen, de toegepaste materialen en kleuren stelt [verzoeker] schade te lijden in de vorm van waardedaling van zijn woning.
2.4. [verzoeker] woont op een afstand van ongeveer 350 meter van het terrein waar de bedrijfsgebouwen zijn opgericht. De gronden tussen zijn perceel en het bedrijfsterrein zijn nagenoeg onbebouwd. Ingevolge het bestemmingsplan "Industrieterrein Vèèneslat-zuid" dat op 12 december 2001 onherroepelijk is geworden, is de bestemming van zijn woonperceel en de tussenliggende gronden niet gewijzigd. Een deel van de gronden waarvoor het bestemmingsplan "Industrieterrein Vèèneslat-zuid" is ontwikkeld had in het bestemmingsplan "Buitengebied west" de bestemming "Bos". Een ander deel van de gronden had ingevolge dat bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied met visueel-ruimtelijke en/of cultuurhistorische en/of ecologische waarden met de nadere aanduiding N (ov)". Deze agrarische bestemming gold ook en geldt nog voor de tussen het perceel van appellant en het bedrijfsterrein liggende gronden.
2.4.1. Ingevolge artikel 5 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied West" zijn laatstbedoelde gronden primair bestemd voor de bescherming van de landschapswaarden en secundair voor het uitoefenen van het agrarisch bedrijf.
Ingevolge artikel 5, derde lid, van de planvoorschriften is op deze gronden uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan:
a op het agrarisch bouwperceel:
1 bedrijfsgebouwen met aan maximale hoogte van 10 m en een maximale goothoogte van 6,5 m;
2 een bedrijfswoning met een maximale hoogte van 9 m en een maximale goothoogte van 6,5 m, met die verstande dat geen bedrijfswoning is toegestaan daar waar dit op de plankaart als zodanig met een symbool is aangegeven, dan wel de bestaande hoogte;
3 één windturbine met een maximale hoogte van 15 m;
4 andere-bouwwerken, waaronder sleuf- en mestsilo's, met een maximale hoogte van 6 m;
5 de totale oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag in de N-variant niet meer dan 2.500 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte
b in de gehele bestemming: andere-bouwwerken met een hoogte van maximaal 2 m met dien verstande dat op gronden buiten het bouwperceel geen sleuf- en/of mestsilo's en/of mestkelders mogen worden opgericht.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, van de planvoorschriften kan vrijstelling worden verleend:
a 1 van de maximale hoogte voor bedrijfsgebouwen tot maximaal 12 m;
2 voor de bouw van een tweede bedrijfswoning met een maximale inhoud van 600 m3;
3 van de maximale hoogte ten behoeve van hooibergingen en voedersilo's tot maximaal 15 m en ten behoeve van de windturbine tot maximaal 20 m;
b ….
c ….
d ten behoeve van het oprichten van sleufsilo's op gronden buiten het bouwperceel met een maximale hoogte van 2 m;
e voor de bouw van bedrijfsgebouwen, tot een totale oppervlakte van 4.000 m2, uitsluitend in de N-variant; een en ander, indien:
- dit om bedrijfsmatige redenen noodzakelijk is, in verband waarmee gehoord wordt de provinciale dienst inzake agrarische aangelegenheden;
- aan de landschapswaarden van het gebied geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.
2.4.2. Ingevolge artikel 7 van de planvoorschriften zijn de gronden die in het bestemmingsplan "Buitengebied West" de bestemming Bos hadden bestemd voor de houtoogst, de extensieve dagrecreatie, alsmede de bescherming van landschapswaarden.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften kan, voor zover hier van belang, vrijstelling worden verleend van het verbod de gronden de gebruiken in strijd met de bestemming inzake verblijfsrecreatie ten behoeve van het kamperen in groepsverband in maximaal 25 tenten.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van de planvoorschriften is uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan: andere-bouwerken, met een maximale hoogte van 2 m.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de planvoorschriften kan vrijstelling worden verleend van het gestelde in lid 3 ten behoeve van de oprichting van:
a een gebouwtje als materialenberging en/of schuilgelegenheid ten dienste van het bosonderhoud bij een aaneengesloten terreinoppervlakte van minimaal 20 ha, met een maximum bebouwde oppervlakte van 20 m2 en een maximale hoogte van 3 m;
b trimtoestellen met een maximale hoogte van 3 m en een hoogzit ten behoeve van de jacht met een maximale hoogte van 6 m, uitsluitend bij een aaneengesloten terreinoppervlakte van minimaal 5 ha;
c ……
2.4.3. Voor beide bestemmingen geldt dat door burgemeester en wethouders vrijstelling kan worden verleend voor bouwwerken van openbaar nut met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale inhoud van 60 kubieke meter. Voorts hebben burgemeester en wethouders de vrijstellingsmogelijkheid om 10% van de maten af te wijken.
2.4.4. In het bestemmingsplan "Industrieterrein Vèèneslat-zuid" hebben de van belang zijnde gronden deels de bestemming "Bedrijventerrein A 1 t/m 3". Deze gronden zijn bedoeld voor de aanleg van bedrijventerreinen en de bouw van de daarbij behorende bedrijfsbebouwing, alsmede de aanleg van de voor die terreinen en bebouwing noodzakelijke ontsluitingswegen, grondvoorzieningen en watergangen. Binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrenzen mogen gebouwen worden opgericht met een hoogte tot 12 meter, met dien verstande dat van een bouwperceel 30% onbebouwd dient te blijven. Burgemeester en wethouders hebben de vrijstellingsmogelijkheid om tot maximaal 10% van de maten af te wijken. Een strook langs de zuidwestelijke rand van het plangebied heeft de bestemming "Groenvoorziening" en is bestemd voor de aanleg van groenvoorzieningen, alsmede voor de aanleg van watergangen en aarden wallen. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan.
2.5. Bij de beslissing op bezwaar heeft de gemeenteraad het verzoek van appellant om planschadevergoeding afgewezen. Hij heeft zijn beslissing doen steunen op het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van april 2003.
2.6. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de planologische vergelijking volgt dat [verzoeker] door het nieuwe bestemmingsplan in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren. Daartoe heeft zij overwogen dat ingevolge het voorheen geldende planologische regime het uitzicht in noordoostelijke richting vanuit de woning van [verzoeker] goeddeels onbelemmerd diende te blijven. Na de realisering van de bebouwing op het industrieterrein is dat uitzicht belemmerd en beperkt door het zicht op een bedrijfsgebouw van circa 30 meter lang en 13 meter hoog. De rechtbank heeft op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vastgesteld dat dit gebouw ongeveer een kwart van het beeld vanuit de woning van [verzoeker] vult. Gelet hierop kan appellant, aldus de rechtbank, niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het effect van de bedrijfsgebouwen voor [verzoeker] slechts van ondergeschikte betekenis is. Het enkele gegeven dat de afstand tussen de gronden waarop het nieuwe bestemmingsplan ziet en de woning van [verzoeker] 350 meter bedraagt, is onvoldoende om dat standpunt te kunnen dragen.
2.7. Appellant heeft dit oordeel bestreden. Hij heeft daartoe, onder verwijzing naar een reactie van de SAOZ van 12 juli 2005, betoogd dat reeds de afstand voldoende grond is voor de conclusie dat [verzoeker] geen planschade lijdt. Een extra argument is dat op de tussenliggende gronden bebouwing was en is toegestaan. Verder bestrijdt appellant dat het bedrijfsgebouw ongeveer een kwart van het beeld vanuit de woning van [verzoeker] vult.
2.8. De SAOZ heeft in haar advies van april 2003 een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime van het bestemmingsplan "Buitengebied west" en dat van het bestemmingsplan "Industrieterrein Vèèneslat-zuid".
Op basis daarvan is de SAOZ tot de - in een aanvullend advies van 12 juli 2005 nader toegelichte - conclusie gekomen dat, rekening houdend met de omstandigheid dat gezien vanuit de woning van [verzoeker] de gerealiseerde bedrijfsbebouwing weliswaar aanmerkelijk hoger is dan de bebouwing die was toegestaan onder het oude regime, het effect van de bedrijfsbebouwing voor [verzoeker] van ondergeschikte betekenis is en dat geen sprake is van een waardevermindering van het object die voor vergoeding in aanmerking komt. Daarbij is in aanmerking genomen dat de afstand tussen de gronden waarop de bedrijfsbebouwing is gesitueerd en de woning van [verzoeker] 350 meter bedraagt. Tevens is daarbij in aanmerking genomen de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied west" toegelaten bebouwing in het gebied gelegen direct grenzend aan de perceelsgrens en vanaf circa 7 meter van de woning van [verzoeker] tot aan de bedrijfsbebouwing. Ten aanzien hiervan heeft de SAOZ overwogen dat die bebouwing (zeker op heel korte afstand van de woning van [verzoeker]) ervoor zal zorgen dat er geen sprake is van een nauwe ruimtelijke relatie met het daarachter liggende gebied, zodat van planologisch nadeel geen sprake kan zijn. De gemeenteraad heeft dit advies bij zijn besluitvorming overgenomen.
2.9. Vooropgesteld moet worden dat de SAOZ is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en dat de gemeenteraad in beginsel op de door de SAOZ uitgebrachte adviezen mag afgaan. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt - door middel van een tegenadvies - dat het advies van de SAOZ zodanige gebreken bevatte dat de besluitvorming daarop niet kon worden gebaseerd of dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad het verzoek om schadevergoeding met gebruikmaking van dit advies heeft kunnen afwijzen. Daarbij neemt de Afdeling met de SAOZ in aanmerking dat thans weliswaar op een afstand van circa 350 meter van de woning van appellant bedrijfsgebouwen zijn toegestaan met een maximale hoogte van - met vrijstelling - 13.20 m, doch dat op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied west" tussenliggende bebouwing toegelaten was direct grenzend aan de perceelsgrens en vanaf circa 7 m vanaf de woning van [verzoeker], bestaande uit hooibergingen en voedersilo's met een hoogte van 15 m, trimtoestellen met een hoogte van 3 m, een hoogzit met een hoogte van 6 m, andere-bouwwerken - behoudens mestsilo's en mestkelders - met een hoogte van 2.20 m en bouwwerken van openbaar nut met een inhoud respectievelijke hoogte van 60 m3 en 3 m. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat in de nabijheid van het perceel van [verzoeker] dat zich bevindt in een gebied waarop de N-variant van toepassing is een agrarische bouwperceel is gelegen. Gelet op het bepaalde in artikel 5, vierde lid, aanhef en onder e, van de bij de het bestemmingsplan "Buitengebied west" behorende voorschriften is daar - met vrijstelling - de bouw van bedrijfsgebouwen, tot een totale oppervlakte van 4.000 m2 toegestaan. Die bebouwing kan, gelet op de omvang van het bouwperceel, (gedeeltelijk) ook buiten het bouwperceel in de richting van het perceel van [verzoeker] worden gerealiseerd waardoor het zicht vanuit de woning eveneens wordt beperkt. Dit alles in aanmerking nemend heeft de SAOZ zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van planologisch nadeel.
2.10. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de beslissing op bezwaar alsnog ongegrond verklaren.
2.11. Ten tijde van het nemen van het besluit van 22 december 2005 was bij de Afdeling het hoger beroep van het college tegen de aangevallen uitspraak aanhangig. Gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt het besluit van 22 december 2005 geacht eveneens onderwerp te zijn geworden van dit geding. Dat wil zeggen dat van de zijde van [verzoeker] van rechtswege een beroep tegen dit besluit is ontstaan, nu daarbij aan zijn bezwaren niet is tegemoetgekomen. [verzoeker] heeft tevens gemotiveerd waarom hij het met het nieuwe besluit niet eens is.
2.12. Gelet op hetgeen in overweging 2.9. is overwogen, is de grond voor de gemeenteraad om ten tweede male op het door [verzoeker] ingediende bezwaarschrift te beslissen komen te vervallen. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 22 december 2005 gegrond is en dat dit besluit moet worden vernietigd.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 22 juni 2005 in de zaak no. 04/567;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 22 december 2005 gegrond;
V. vernietigt het besluit van 22 december 2005.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006
224.