Rb. Middelburg, 24-03-2004, nr. 174/03
ECLI:NL:RBMID:2004:AO6348
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
24-03-2004
- Zaaknummer
174/03
- LJN
AO6348
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2004:AO6348, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 24‑03‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑03‑2004
Inhoudsindicatie
Geschil over de uitleg van een bepaling in een koopovereenkomst , waarin gedaagde gemeente toezegt de belastingschade die door de verkoper wordt geleden te vergoeden. Gemeente kan geen beroep doen op het Besluit van de Staatsecretaris van Financien van 2 juli 1999 nr. DB99/1736 M, BNB 1999/365. Belastingschade moet worden vergoed.
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 24 maart 2004 in de zaak van:
rolnr: 174/03
(eiser),
wonende te Middelburg,
eiser,
procureur: mr. M.W. Dieleman,
tegen:
de openbare rechtspersoon Gemeente Middelburg,
zetelende te Middelburg,
gedaagde,
procureur: mr. C.J. IJdema.
1. Het verloop van de procedure
1.1. De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 9 juli 2003. De comparitie van partijen heeft plaats gevonden op31 oktober 2003. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
2. De feiten
2.1. Eiser was eigenaar van het perceel grond met bedrijfsloods gelegen aan de (adres) te Nieuw en Sint Joosland, kadastraal bekend Gemeente Middelburg, sectie P, nummer 690. Eiser heeft deze onroerende zaak op 20 juni 2000 verkocht aan de Gemeente voor een bedrag van ƒ585.000 op de voorwaarden zoals vast gelegd in de door partijen ondertekende koopovereenkomst. Voorafgaand aan de verkoop heeft de Gemeente een voorkeursrecht op de onroerende zaak gevestigd. De levering heeft plaatsgevonden op 18 juli 2000.
2.2. Artikel 16 lid 1 van de koopovereenkomst en het gelijkluidende artikel 8 lid 1 van de akte van levering luiden als volgt:
“De gemeente zal aan verkoper de belastingschade die door de verkoper wordt geleden vergoeden. Voor de bepaling van de hoogte van de belastingschade wordt aangesloten bij het bepaalde in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 1999, nr DB 99/1736M, BNB 1999/365.
Nadat de cijfers van het boekjaar definitief zijn vastgesteld, wordt door een door verkoper aan te wijzen deskundige het bedrag van de belastingschade, die onbelast verstrekt mag worden, berekend, welke berekening ter beoordeling aan een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt voorgelegd.
Indien de door koper en verkoper ingeschakelde deskundigen over de hoogte van het bedrag van de belastingschade niet tot overeenstemming kunnen komen, zullen zij in overleg een derde deskundige benoemen, waarna deze tot een bindende vaststelling van de belastingschade komen. Wanneer partijen het niet eens worden over de aan te wijzen derde-deskundige zal deze op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter te Middelburg worden aangewezen. Verkoper zal op eerste verzoek zijn relevante gegevens ter beschikking stellen, zodat de deskundige zich zelfstandig een oordeel kan vormen over de hoogte van de belastingschade. Partijen verplichten zich binnen drie maanden nadat deze gegevens zijn verstrekt tot een bindende vaststelling te komen.
De kosten van de door verkoper in te schakelen deskundige komen volledig voor rekening van verkoper. De kosten van de door de gemeente aan te wijzen deskundige komen volledig voor rekening van de gemeente. De kosten van een derde-deskundige komen voor rekening van koper en verkoper, ieder voor de helft”.
2.3. Eiser heeft als deskundige aangewezen de heer mr.(naam), als senior belastingadviseur verbonden aan Accon Accountants en Adviseurs. Accon heeft de belastingschade berekend op ƒ 123.549,--. Zij heeft de berekening op 12 juni 2001 toegezonden aan de Gemeente.
2.4. De Gemeente heeft deze berekening voorgelegd aan de door haar aangewezen deskundige mevrouw drs.(naam), verbonden aan Deloitte&Touche Belastingadviseurs. Deloitte&Touche heeft zich met verwijzing naar punt 2.2 van het in de koopovereenkomst genoemde besluit van de Staatssecretaris van Financiën primair op het standpunt gesteld dat de Gemeente geen belastingschade behoeft te vergoeden. Subsidiair heeft zij het standpunt ingenomen dat van belastingschade sprake kan zijn indien meer en eerder belasting moet worden voldaan dan zonder onteigening en heeft zij de schade berekend op ƒ 25.747,--. Meer subsidiair heeft zij opgemerkt dat de door de adviseur van eiser in aftrek genomen lijfrente premie buiten beschouwing moet worden gelaten bij de berekening van de belastingschade en dat de belastingschade in dat geval moet worden gesteld op het door Accon berekende bedrag van ƒ 123.549,-- minus 45% van ƒ 80.000,-- is ƒ 87.549,--.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren, primair dat de Gemeente jegens Eiser geen beroep kan doen op het bepaalde in punt 2.2. van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 1999, nr DB 99/1736M, BNB 1999/365, subsidiair dat punt 2.2. van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 1999, nr DB 99/1736M, BNB 1999/365 niet met zich meebrengt dat de Gemeente niet gehouden is om belastingschade aan eiser te vergoeden en voorts om een deskundige te benoemen ter vaststelling van de belastingschade met bepaling dat die deskundige de gevorderde verklaring voor recht in acht zal nemen en zoveel mogelijke de tussen partijen overeengekomen procedure zal volgen en tenslotte de Gemeente zal veroordelen om aan eiser de belastingschade te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente van 1 september 2001 alsmede met een bedrag van € 1.442,-- terzake van buitengerechtelijke kosten met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding.
3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de Gemeente, haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst niet correct nakomt, door zich met een beroep op punt 2.2 van het hierboven aangehaalde besluit van de Staatssecretaris van Financiën op het standpunt te stellen dat eiser geen aanspraak heeft op belastingschade. Tussen partijen is uitdrukkelijk aan de orde gekomen dat de koopprijs strekte tot vergoeding van een deel vermogensschade, een deel inkomensschade en bijkomende kosten. Verder was het volgens eiser duidelijk dat de component inkomensschade ertoe zou leiden dat hij extra belasting zou moeten betalen. De Gemeente heeft zich bereid verklaard om deze extra belasting te vergoeden, hetgeen tot uiting is gebracht in artikel 16 lid 1 van de koopovereenkomst. Eiser verwijst in dit verband onder meer naar de brief van de Gemeente aan mr.(naam), de adviseur van eiser van 1 maart 2000.
3.3. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat punt 2.2 van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 1999, nr DB 99/1736M, BNB 1999/365 niet met zich meebrengt dat de Gemeente niet gehouden is om belastingschade aan eiser te vergoeden. Het arrest van de Hoge Raad waar de Deloitte&Touche zich namens de Gemeente op beroept gaat in dit geval niet op.
3.4. De Gemeente voert verweer. Zij concludeert primair tot niet ontvankelijkheid van eiser, c.q. tot afwijzing van zijn vordering en subsidiair verzoekt zij de rechtbank om een lid van de belastingkamer van één van de gerechtshoven tot deskundige te benoemen en om aan deze deskundige op te dragen de door eiser geleden belastingschade te begroten en om partijen vervolgens in de gelegenheid te stellen zich in deze procedure over het deskundigenbericht uit te laten. Zij voert daartoe aan dat artikel 16 van de koopovereenkomst onverlet laat dat de derdedeskundige tot de conclusie kan komen dat eiser geen belastingschade heeft geleden. Ook de tussen partijen gevoerde briefwisseling maakt volgens haar duidelijk dat partijen niet op voorhand er van uit gingen dat belastingschade zou worden geleden. De gemeente volgt het door Deloitte&Touche ingenomen standpunt ten aanzien van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 1999, nr DB 99/1736M, BNB 1999/365.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Het gaat hier om de uitleg van artikel 16 van de koopovereenkomst en meer in het bijzonder om de vraag of deze bepaling ruimte biedt voor het door Deloitte&Touche namens de Gemeente met een beroep op de door haar aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 26 augustus 1998 ingenomen standpunt, dat de Gemeente geen belastingschade aan eiser behoeft te vergoeden. Bij het beantwoorden van deze vraag komt het niet alleen aan op een taalkundige uitleg van deze bepaling maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.2. De eerste volzin van artikel 16 van de koopovereenkomst imperatief is geformuleerd: “De gemeente zal aan verkoper de belastingschade die door verkoper wordt geleden vergoeden”. Een taalkundige uitleg van deze zin laat geen ruimte voor een andere conclusie, dan dat wanneer er sprake is van belastingschade, de Gemeente zich heeft verbonden om die belastingschade te vergoeden. Dat dit ook de bedoeling van partijen is geweest leidt de rechtbank af uit het voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst door partijen gevoerde overleg, zoals dat blijkt uit de door de Gemeente in het geding gebrachte brieven van 1 maart 2000 en 4 mei 2000.
4.3. In haar brief van 1 maart 2000 stelt de Gemeente voor om de volgende clausule op te nemen: “ Ingeval en voor zover door deze transactie bij eiser een hoger bedrag aan belasting zal worden geheven dan verschuldigd zou zijn wanner deze transactie niet zou hebben plaats gehad (….) zullen de eventuele nadelige verschillen (….) door de Gemeente aan eiser worden vergoed”.
4.4. De gemeente heeft daarmee expliciet te kennen gegeven dat indien bij eiser een hoger bedrag aan belasting wordt geheven dan verschuldigd zou zijn wanneer de koop niet zou hebben plaats gehad, de Gemeente dat nadelige verschil zou vergoeden. Indien de Gemeente zich het recht had willen voorbehouden om op andere gronden alsnog van een vergoedingsplicht af te zien, dan had zij dit voorbehoud in dit voorstel moeten opnemen. Nu zij dat niet heeft gedaan heeft eiser er op mogen vertrouwen dat uitsluitend de hoogte van de door eiser geleden belastingschade aan de orde zou kunnen komen.
4.5. In zijn brief van 4 mei 2000 schrijft mr.(naam): (….) Voor het overige zou ik het besluit buiten toepassing laten. (….). Het heeft voor de hand gelegen dat de Gemeente tegen deze suggestie bezwaar had gemaakt indien deze niet strookte met de bedoeling van partijen zoals zij die eerder aan elkaar kenbaar hadden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat de Gemeente tegen deze suggestie is opgekomen. Het enkele feit dat de Gemeente deze suggestie niet in de tekst van de overeenkomst heeft overgenomen, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.6. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 16 van de koopovereenkomst geen ruimte biedt voor een beroep op punt 2.2. van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 1999, nr DB 99/1736M, BNB 1999/365 en dat het door de Gemeente van Deloitte&Touche overgenomen standpunt dat de Gemeente geen belastingschade aan eiser behoeft te vergoeden moet worden verworpen. Er bestaat dus ook geen aanleiding om inhoudelijk op het door de Hoge Raad geformuleerde criterium in te gaan. De rechtbank zal de primair gevorderde verklaring voor recht derhalve toewijzen.
4.7. Daarmee ontstaat de situatie dat de door eiser en de Gemeente ingeschakelde deskundigen over de hoogte van het bedrag van de belastingschade niet tot overeenstemming hebben kunnen komen en dat een derde deskundige dient te worden benoemd. Beide partijen hebben de rechtbank verzocht om deze derde deskundige te benoemen. De Gemeente heeft de rechtbank verzocht om een lid van de belastingkamer van één van de gerechtshoven tot deskundige te benoemen. Nog af gezien van het feit dat eiser nog niet in de gelegenheid is geweest om zich daarover uit te laten, ligt het meer in de lijn van de door partijen gesloten koopovereenkomst dat partijen eerst trachten om gezamenlijk overeenstemming te bereiken over de benoeming van een derde deskundige. Alvorens tot het benoemen van een deskundige over te gaan zal de rechtbank daarom eerst partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten omtrent de persoon van de te benoemen deskundige.
5. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart voor recht dat de Gemeente jegens eiser geen beroep kan doen op het bepaalde in punt 2.2. van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 2 juli 1999, nr DB 99/1736M, BNB 1999/365;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 14 april 2004 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten met betrekking tot hetgeen de rechtbank onder punt 4.7 heeft overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.