ABRvS, 03-02-2010, nr. 200904350/1/H1
ECLI:NL:RVS:2010:BL1800
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-02-2010
- Zaaknummer
200904350/1/H1
- LJN
BL1800
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BL1800, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑02‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2010/228
Uitspraak 03‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 25 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren (hierna: het college) aan [vergunninghouder a] en [vergunninghouder b] bouwvergunning tweede fase verleend voor de bouw van twee woningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
200904350/1/H1.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2009 in zaak nr. 08/5003 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 25 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren (hierna: het college) aan [vergunninghouder a] en [vergunninghouder b] bouwvergunning tweede fase verleend voor de bouw van twee woningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 november 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder a] en [vergunninghouder b] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2010, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P. Boot, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghouder b] en [vergunninghouder a] gehoord, vertegenwoordigd door [vergunninghouder b].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 56a, derde lid, van de Woningwet mag slechts en moet de bouwvergunning tweede fase worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b, van toepassing is.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: het Biab), voor zover hier van belang, verstrekt de aanvrager bij een aanvraag om een reguliere bouwvergunning die overeenkomstig artikel 56a, eerste lid, van de wet in twee fasen wordt verleend bij de aanvraag om bouwvergunning tweede fase de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.3.2 van hoofdstuk 1 van de bijlage, voor zover die gegevens en bescheiden naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het desbetreffende bouwen voldoet aan de bij of krachtens de wet voor dat bouwen geldende eisen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, hoeft de aanvrager in afwijking van het eerste lid, de gegevens en bescheiden bedoeld in paragraaf 1.5, onderdeel 1, van hoofdstuk 1 van de bijlage, eerst uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden te verstrekken.
Ingevolge paragraaf 1.3.2 en paragraaf 1.2.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Biab verstrekt de aanvrager gegevens en bescheiden met betrekking tot constructieve veiligheid.
In paragraaf 1.5, onderdeel 1, onder a, van hoofdstuk 1 van de bijlage bij het Biab staan vermeld gegevens en bescheiden met betrekking tot de constructieve veiligheid.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen bouwvergunning tweede fase had kunnen verlenen voordat de procedure over de bouwvergunning eerste fase was afgerond.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 februari 2006 in zaak nr.200504922/1), zijn gelet op artikel 56a, derde lid, van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 44, eerste lid, onderdeel a en b, van die wet, slechts het Bouwbesluit 2003 en de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening van belang voor het antwoord op de vraag of het college de bouwvergunning tweede fase terecht heeft verleend. De stand van zaken in de procedure over de bouwvergunning eerste fase is niet van belang.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet de fundering van de op te richten woningen heeft onderzocht. Het college beschikte over onvoldoende gegevens om de bouwaanvraag op dit punt te kunnen beoordelen. [appellant] verwijst naar het door hem overgelegde rapport van URSEM. Wegens de drassige bodem zou instortingsgevaar dreigen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 december 2008, zaak nr.200808245/1), volgt uit het enkele feit dat beweerdelijk niet is voldaan aan de vereisten gesteld bij het Biab, niet dat de bouwvergunningen om die reden niet in stand kunnen blijven. Het is in hoge mate aan het college om te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit over de aanvraag te nemen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het door [appellant] overgelegde rapport niet voldoende aannemelijk maakt dat het college zich in dit geval in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij over voldoende gegevens beschikte om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. Tijdens de aanvraag voor de bouwvergunningen eerste fase en tweede fase heeft het college alles bijeen voldoende gegevens ontvangen om de bouwaanvraag te kunnen beoordelen. Voorts heeft het college, op grond van artikel 4, tweede lid, van het Biab aan de bouwvergunning het voorschrift verbonden dat minimaal drie weken voor de start van de bouwwerkzaamheden ter nadere goedkeuring nadere gegevens aangaande de sondering en de fundering moeten worden verschaft.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
270-642.