ABRvS, 02-11-2005, nr. 200503532/1
ECLI:NL:RVS:2005:AU5398
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-11-2005
- Zaaknummer
200503532/1
- LJN
AU5398
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AU5398, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑11‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JAF 2005/94 met annotatie van Van der Meijden
Uitspraak 02‑11‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 juli 2004, kenmerk NL 110592, heeft verweerder geen bezwaar gemaakt tegen het voornemen van [vergunninghoudster] om 100.000 kg metallisch kwikhoudende afvalstoffen uit te voeren naar Zwitserland.
Partij(en)
200503532/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2004, kenmerk NL 110592, heeft verweerder geen bezwaar gemaakt tegen het voornemen van [vergunninghoudster] om 100.000 kg metallisch kwikhoudende afvalstoffen uit te voeren naar Zwitserland.
Bij besluit van 14 maart 2005, kenmerk 2005-9167, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 21 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2005.
Bij brief van 25 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. Y.M. van Boxel, advocaat te Rotterdam, en [directeur van appellante], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. W. Huiberts, ambtenaar van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en drs. S.A.N. Geerling, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit de overweging ten grondslag gelegd dat appellante niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Appellante wordt volgens verweerder niet rechtstreeks getroffen door de verleende toestemming voor uitvoer naar Zwitserland. De enkele verwachting dat de kwikhoudende afvalstoffen bij een verbod tot overbrenging naar het buitenland aan het bedrijf van appellante worden aangeboden is niet voldoende om te spreken van een persoonlijk belang dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Bovendien is het bedrijf van appellante niet het enige bedrijf in Nederland dat kwikhoudende afvalstoffen kan verwerken, zodat niet duidelijk is of de stoffen aan appellante worden aangeboden.
2.3.
Appellante betoogt dat zij door het besluit van verweerder waarbij uitvoer naar Zwitserland wordt toegestaan, rechtstreeks in haar belang wordt getroffen. Appellante stelt zowel feitelijk als juridisch recht te hebben op de afvalstoffen. Zij voert hiertoe aan dat aan haar vergunning is verleend voor het bewerken van kwikhoudende afvalstoffen. Zij verwerkt jaarlijks slechts 30 ton van de jaarlijks circa 200 ton in Nederland vrijkomende kwikhoudende afvalstoffen, hetgeen, gezien haar productiecapaciteit, te weinig is. Appellante wordt derhalve verplicht kwikhoudend afval uit het buitenland te importeren. Appellante voert voorts aan dat, nu er naast haarzelf slechts één andere bewerker van kwikhoudende afvalstoffen in Nederland is, verweerder geen verzoeken om export van deze afvalstoffen mag honoreren. Nederland kan zelf in haar behoefte om kwikhoudende afvalstoffen te bewerken voorzien, waardoor tevens voor beide bedrijven een financieel en economisch gunstige situatie ontstaat alsmede een gezonde concurrentieverhouding. Verder stelt appellante dat de definitieve verwijdering van afval moet geschieden zo dicht mogelijk bij de plaats waar het is ontstaan. Appellante heeft er derhalve belang bij dat de onderhavige afvalstoffen niet worden uitgevoerd naar het buitenland.
2.4.
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, voorzover hier van belang, kan tegen een besluit op grond van deze wet beroep worden ingesteld bij de Afdeling.
Ingevolge artikel 20.13 van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen besluiten als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, beroep worden ingesteld door een belanghebbende.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.5.
De Afdeling is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat door appellante geenszins aannemelijk is gemaakt dat zij een recht dan wel een feitelijke greep - wat dat ook zou zijn - zou hebben op de afvalstoffen indien export naar Zwitserland niet wordt toegestaan. De enkele verwachting dat de betrokken partij afvalstoffen in een dergelijke situatie aan appellante zou worden aangeboden, biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat de marktpositie van appellante in die mate wordt verbijzonderd dat haar belang rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Te meer nu appellante niet de enige verwerker van deze afvalstoffen in Nederland is. Ook anderszins is niet gebleken dat appellante rechtstreeks in haar belang wordt getroffen. Verweerder heeft appellante dan ook terecht niet als belanghebbende in de zin van Algemene wet bestuursrecht aangemerkt. Onder deze omstandigheden kon verweerder appellante in haar bezwaren niet-ontvankelijk achten.
2.6.
Het beroep is ongegrond.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005
- 374.