ABRvS, 09-06-2010, nr. 200907405/1/M2
ECLI:NL:RVS:2010:BM7110
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-06-2010
- Zaaknummer
200907405/1/M2
- LJN
BM7110
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BM7110, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑06‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 4:6 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2010/697
JOM 2011/7
JOM 2010/731
OGR-Updates.nl 10-78 met annotatie van Aletta Blomberg
Uitspraak 09‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de minister, naar aanleiding van een verzoek van ProRail B.V. om een aan haar bij besluit van 12 september 2007 opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht op te heffen, de opgelegde last onder dwangsom met ingang van 24 maart 2009 ingetrokken.
200907405/1/M2.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V., gevestigd te Utrecht,
appellante,
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de minister, naar aanleiding van een verzoek van ProRail B.V. om een aan haar bij besluit van 12 september 2007 opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht op te heffen, de opgelegde last onder dwangsom met ingang van 24 maart 2009 ingetrokken.
Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft de minister beslist op bezwaren, gericht tegen het besluit van 24 maart 2009. Daarbij is het besluit van 24 maart 2009 in stand gelaten.
Tegen dit besluit heeft ProRail B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2009, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2010, waar ProRail B.V., vertegenwoordigd door mr. L.C. Makkinga, en bijgestaan door mr. drs. D. van Bemmel, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. R.G.P. van Slijpe, werkzaam bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 17 juli 2006, voor zover hier van belang, heeft de minister in verband met de sanering van spoorweglawaai maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting. Een van die maatregelen is een snelheidsbeperking voor treinen op het desbetreffende traject.
Bij het besluit van 12 september 2007, waarvan met terugwerkende kracht om opheffing is verzocht, is ProRail B.V. onder oplegging van een dwangsom gelast zich aan de snelheidsbeperking te houden. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden.
2.2. ProRail B.V. betoogt dat de minister bij het bestreden besluit de bij besluit van 12 september 2007 opgelegde last onder dwangsom ten onrechte niet met terugwerkende kracht heeft opgeheven. In dit verband voert zij aan dat de last onder dwangsom ten onrechte is opgelegd, omdat - blijkens de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2008 (in zaak nr.200703649/1) - de in het besluit van 17 juli 2006 opgenomen snelheidsbeperking voor haar geen bindende verplichting bevat. Bovendien is het besluit van 17 juli 2006 bij uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2009 (in zaak nr.200900168/1/M2) herroepen voor zover het de snelheidsbeperking betreft, zodat daarmee de rechtsgrond aan de last onder dwangsom is komen te ontvallen, aldus ProRail B.V.
2.2.1. Uit het algemeen rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over dezelfde zaak (ne bis in idem), zoals dat onder andere is uitgewerkt in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, volgt dat een bestuursorgaan wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, een herhaald verzoek om een besluit te nemen zonder nader onderzoek kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Dit geldt ook in het geval het bestuursorgaan, zoals in dit geval, wordt gevraagd een eerder genomen, in rechte onaantastbaar geworden, besluit te herzien.
Uit het voorafgaande vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de te verrichten toetsing van een besluit op een verzoek om terug te komen van een eerder, in rechte onaantastbaar geworden besluit direct dient te treden in de vraag of aan dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd.
2.2.2. Bij brief van 9 januari 2009 heeft ProRail B.V. de minister verzocht om de aan haar opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht op te heffen. Aan dit verzoek heeft ProRail B.V. ten grondslag gelegd de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2008. Deze uitspraak vormt echter op zichzelf geen omstandigheid die voor de minister aanleiding hadden moeten zijn om zijn bij besluit van 12 september 2007 opgelegde last onder dwangsom te herzien. De in deze uitspraak gegeven rechtsoordelen zijn weliswaar van een latere datum dan die van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom, maar de feiten en omstandigheden die aan die rechtsoordelen ten grondslag liggen zijn dezelfde als die aan het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom ten grondslag ligt. In zoverre is geen sprake van een nieuw feit of omstandigheid. De minister heeft zich dan ook in het besluit op bezwaar - zij het op andere gronden - terecht op het standpunt gesteld dat er op dat moment geen aanleiding was de bij besluit van 12 september 2007 opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht op te heffen.
2.2.3. Ten aanzien van het betoog van ProRail B.V. dat de snelheidsbeperking bij de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2009 uiteindelijk is herroepen, overweegt de Afdeling dat de desbetreffende uitspraak dateert van na het nemen van het bestreden besluit, zodat die uitspraak, anders dan ProRail B.V. veronderstelt, reeds hierom niet relevant is voor de beoordeling van het geschil.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010
262-584.