ABRvS, 10-01-2007, nr. 200605147/1
ECLI:NL:RVS:2007:AZ5850
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-01-2007
- Zaaknummer
200605147/1
- LJN
AZ5850
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:AZ5850, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑01‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft de burgemeester van Utrecht (hierna: de burgemeester) aan appellante onder nader genoemde voorwaarden een vergunning verleend voor het exploiteren van het horecabedrijf [Koffiehuis] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het koffiehuis).
200605147/1.
Datum uitspraak: 10 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 06/0967 van de rechtbank Utrecht van 4 juli 2006 in het geding tussen:
appellante
en
de burgemeester van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft de burgemeester van Utrecht (hierna: de burgemeester) aan appellante onder nader genoemde voorwaarden een vergunning verleend voor het exploiteren van het horecabedrijf [Koffiehuis] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het koffiehuis).
Bij besluit van 19 december 2005 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2006, verzonden op 7 juli 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 11 juni 2006 (lees: 11 juli 2006), bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 augustus 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door haar [vennoten] en door drs. C. van Oosten, gemachtigde, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Ramdoelare Tewari en G. Urff, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 1 van de Horecaverordening Utrecht 2004 (hierna: de verordening) wordt onder horecabedrijf verstaan de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester (exploitatievergunning).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de verordening kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid of het woon- en leefklimaat, voorschriften en beperkingen verbinden aan een exploitatievergunning.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de verordening mag een horecabedrijf, met uitzondering van een bijbehorend terras, dagelijks voor bezoekers geopend zijn van 00.00 uur tot 24.00 uur.
Ingevolge het zesde lid kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of ter bescherming van het woon- en leefklimaat of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, voor één of meer horecabedrijven of voor horecabedrijven in een bepaald gebied - in het kader van het door hem voor dat gebied gevoerde beleid - de openingstijden als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid al dan niet tijdelijk beperken.
2.2. Uit de stukken komt naar voren dat de burgemeester aanvankelijk door een wijkagent van bureau Zuidwest op 28 april 2005 is geadviseerd de vergunning te weigeren op de grond dat de vestiging van het koffiehuis het woon- en leefklimaat, de openbare orde of veiligheid in de omgeving van het koffiehuis op ontoelaatbare wijze nadelig zou beïnvloeden en zou leiden tot parkeeroverlast. In dit advies is uiteengezet dat de Admiraal Helfrichlaan, gelegen in de wijk Transwijk, een rommelig en verpauperd aanzien heeft, dat de nabijgelegen snackbar en belwinkel een toeloop van bezoekers uit de direct aangrenzende wijk Kanaleneiland en van jongeren veroorzaken en het de verwachting is dat ook het beoogde koffiehuis met name bewoners zal trekken uit Kanaleneiland, welke wijk bekend staat als een probleemwijk met veel (hang)jongeren. Voorts vermeldt dit advies dat een koffie- of theehuis over het algemeen een grotere kans op overlast geeft dan andersoortige horecabedrijven zoals een lunchroom of restaurant.
Bij het primaire besluit heeft de burgemeester evenwel, in afwijking van dit negatieve advies, de exploitatievergunning verleend onder de, voor zover hier van belang, beperkende voorwaarde dat het koffiehuis dagelijks van 23.00 uur tot 09.00 uur voor publiek gesloten is. Op basis van de informatie verkregen uit het zienswijzegesprek met een van de vennoten, heeft hij het niet onaannemelijk geacht dat dit koffiehuis andere bezoekers zal trekken dan over het algemeen gebruikelijk is bij koffiehuizen. Omdat de vennoten zich met name op jonge vrouwen willen richten en het koffiehuis ook overdag zal worden geëxploiteerd is het te verwachten overlastpatroon niet zonder meer voorspelbaar, aldus de burgemeester.
In bezwaar is de beperkende voorwaarde gehandhaafd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat gevreesd wordt voor overlast, omdat het koffiehuis in de praktijk niet of nauwelijks vrouwen blijkt te trekken, er geen andere bezoekers dan voor koffiehuizen gebruikelijk komen en geen activiteiten specifiek voor vrouwen zijn georganiseerd. De burgemeester acht de omstandigheid dat zich tot dusver geen klachten hebben voorgedaan het gevolg van het door hem opgelegde sluitingstijdstip.
Bij besluit van 15 augustus 2006 heeft de burgemeester bij wijze van proef een ruimere openingstijd toegestaan, waarvan de gevolgen zullen worden geëvalueerd. Dit laatste besluit komt tegemoet aan de wensen van appellante en wordt door haar dan ook niet bestreden. Om die reden wordt dit besluit niet met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in het geding in hoger beroep betrokken.
2.3. De rechtbank heeft geen grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid ter bescherming van het woon- en leefklimaat aan de exploitatievergunning de beperkende voorwaarde van een dagelijkse sluitingstijd van 23.00 uur tot 9.00 uur heeft kunnen verbinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het risico van verstoring van de openbare orde en een toename van overlast ter plaatse door de burgemeester afdoende onderbouwd. Op basis van de adviezen van de politie en de wijkassistent heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woonmilieu in Transwijk reeds aan spanningen onderhevig is en dat deze groter zouden kunnen worden door een onbeperkte openingstijd van het koffiehuis. Mede gelet op de situering van het horecabedrijf ten opzichte van de aangrenzende wijk Kanaleneiland en de aldaar bestaande problemen, heeft de burgemeester dan ook in redelijkheid aanleiding kunnen vinden voor de in geding zijnde voorwaarde, aldus de rechtbank.
2.4. In hoger beroep bestrijdt appellante deze overweging van de rechtbank. Volgens appellante zijn er sinds de opening van het koffiehuis in juni 2005 geen klachten over overlast van omwonenden geweest en is er derhalve geen noodzaak om de sluitingstijd te beperken. Het koffiehuis is ook gelegen in een straat die een belangrijke ontsluitingsweg is en een winkelfunctie heeft, vergelijkbaar met een straat in het centrum van Utrecht en niet, zoals de rechtbank heeft gesteld, in een wijk met een woonfunctie.
Voorts is de rechtbank volgens appellante er ten onrechte aan voorbijgegaan dat de burgemeester niet genoeg heeft onderbouwd dat er spanningen in Transwijk en Kanaleneiland bestaan.
Ten slotte betoogt appellante dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester het aanzienlijke omzetverlies van appellante en de financiële positie van haar vennoten als gevolg van de beperkte openingstijden niet in zijn belangenafweging heeft betrokken.
2.5. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de bevoegdheid van de burgemeester tot het stellen van beperkende voorwaarden aan een exploitatievergunning van discretionaire aard, zodat het gebruik van deze bevoegdheid door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst. Derhalve is aan de orde de vraag of de burgemeester zich in redelijkheid op voormeld standpunt heeft kunnen stellen. Gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, en artikel 12, zesde lid, van de verordening, zal bij de besluitvorming omtrent de aanvraag van een vergunning moeten worden beoordeeld of de situering van een horecabedrijf op de beoogde locatie inbreuk maakt op de te beschermen belangen zoals openbare orde, veiligheid en woon- en leefklimaat van die locatie of het gebied waartoe die locatie behoort.
Ten tijde van de beslissing op bezwaar was blijkens het advies van de wijkagent van 28 april 2005, dat strekte tot weigering van de vergunning, de verwachting dat de vestiging van een koffiehuis eerder een negatieve dan een positieve bijdrage zou leveren aan de leefbaarheid van de buurt. Dit advies berust onder meer op eerdere ervaringen met andere koffiehuizen in de buurt. In dit advies wordt voorts verwezen naar het wijkenmonitorbericht van de wijk Zuidwest van de gemeente Utrecht van maart 2004 dat eveneens aan de beslissing op bezwaar ten grondslag is gelegd. Uit dit bericht blijkt dat in de wijk Kanaleneiland de overlast van jongeren fors is toegenomen en dat bewoners zich daar vaker onveilig voelen. In vergelijking met andere wijken in Zuidwest is het aantal gevallen van vandalisme in Kanaleneiland veel hoger. Voorts heeft de burgemeester zijn besluit gebaseerd op een proces-verbaal van een wijkagent van Transwijk van 24 april 2005 en diverse bij de politie gedane meldingen van overlast in de wijk Transwijk. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester met deze informatie het bestaan van de spanningen in de wijk Kanaleneiland en het risico van uitbreiding hiervan naar Transwijk voldoende aannemelijk gemaakt en faalt het betoog dat de burgemeester het bestaan van de spanningen niet voldoende heeft onderbouwd.
Het betoog dat de Admiraal Helfrichlaan geen woonfunctie heeft, faalt ook. Gelet op de omstandigheid dat zich rondom en in de directe omgeving van het koffiehuis woningen bevinden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het koffiehuis zich in een woongebied bevindt.
Het betoog dat de burgemeester bij zijn belangenafweging niet het financieel belang van appellante heeft betrokken faalt eveneens. De burgemeester heeft dit belang van appellante wel betrokken in zijn afweging en mede in verband daarmee haar de vergunning niet zonder meer geweigerd. Met betrekking tot de beperkende voorwaarde heeft de burgemeester de belangen van openbare orde en veiligheid zwaarder mogen laten wegen dan die van appellante.
De Afdeling is, gelet op het vorenstaande, met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid het besluit van 19 december 2005 heeft kunnen nemen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2007
45-497.