ABRvS, 18-02-2009, nr. 200801711/1
ECLI:NL:RVS:2009:BH3213
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-02-2009
- Zaaknummer
200801711/1
- LJN
BH3213
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BH3213, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑02‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 1:3 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2009/268
Uitspraak 18‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Bij brief van 15 september 2006 hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) van 11 augustus 2006. Bij brief van 20 september 2007 hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van 8 augustus 2007.
200801711/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 15 september 2006 hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) van 11 augustus 2006. Bij brief van 20 september 2007 hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van 8 augustus 2007.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het college het bezwaar van 15 september 2006 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard en het bezwaar van 20 september 2007 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2009, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.J. van den Boomgaard, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 24 januari 2008 zijn de bezwaren van 15 september 2006 en 20 september 2007, voor zover hier van belang, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brieven van 11 augustus 2006 en 8 augustus 2007 volgens het college geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zijn.
2.2. [appellanten] betogen dat hun bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Zij voeren hiertoe - kort weergegeven - aan dat het college ten onrechte het standpunt inneemt dat hun verzoek tot handhaving reeds op 14 oktober 2005 is afgewezen.
2.3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende.
2.4. Vaststaat dat [appellanten] bij brief van 30 augustus 2005 een verzoek om handhaving hebben ingediend. Deze brief dient te worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij brief van 14 oktober 2005 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen. Ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is die afwijzing een besluit.
Bij brief van 11 augustus 2006 heeft het college slechts informatie verstrekt aan [appellanten]. Het verschaffen van informatie is niet gericht op enig rechtsgevolg en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij brief van 8 augustus 2007 heeft het college wederom afwijzend besloten op het verzoek om handhaving van 30 augustus 2005. Die brief strekte er niet toe nieuwe rechtsgevolgen tot stand te brengen. De brief is slechts een zuivere herhaling van het besluit van het college van 14 oktober 2005. Een herhaald besluit is slechts een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, indien het rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds door een eerder besluit teweeg waren gebracht. Hiervan is in dit geval geen sprake.
Uit het bovenstaande volgt dat de brieven van 11 augustus 2006 en 8 augustus 2007 geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft de hiertegen gemaakte bezwaren daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009
373-578.