ABRvS, 25-04-2007, nr. 200608910/1
ECLI:NL:RVS:2007:BA3734
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-04-2007
- Zaaknummer
200608910/1
- LJN
BA3734
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:BA3734, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑04‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Module Ruimtelijke ordening 2007/2219 met annotatie van F. Arents
Uitspraak 25‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot het motorcrossterrein "Bezuidenhout" van Motorsport Club Boekel (hierna: MCB) op het perceel Putakker 6 te Boekel afgewezen.
200608910/1.
Datum uitspraak: 25 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Zuid, gevestigd te Eindhoven,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boekel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft verweerder het verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot het motorcrossterrein "Bezuidenhout" van Motorsport Club Boekel (hierna: MCB) op het perceel Putakker 6 te Boekel afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2006, verzonden op 3 november 2006, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 december 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, mr. C.H.P. Reijnders en mr. J.M.E. Stals, ambtenaren van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en verweerder, vertegenwoordigd door E.C.J.P. Vlemminx en H.M.A. van der Keijlen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is MCB, vertegenwoordigd door [voorzitter] daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft appellant zijn beroep, voor zover dit betrekking heeft op de bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit, ingetrokken.
2.2. Eerst ter zitting heeft appellant naar voren gebracht dat verweerder in het kader van de milieuvergunningprocedure, ten onrechte heeft geconcludeerd dat het opstellen van een milieu-effectrapportage voor de activiteiten op het motorcrossterrein niet nodig is. Dit is in dit stadium van de procedure, mede nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met de goede procesorde. De Afdeling laat dit argument daarom buiten beschouwing bij de beoordeling van het beroep.
2.3. Verweerder stelt dat er aanleiding is om niet handhavend op te treden, omdat er concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Hiertoe voert hij aan dat door MCB een ontvankelijke aanvraag om een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van het motorcrossterrein (hierna: de inrichting) is ingediend op basis waarvan hij heeft geconcludeerd dat sprake is van een vergunbare situatie.
2.3.1. Appellant stelt dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat omdat, kort weergegeven, de milieuvergunning moet worden geweigerd gezien de te verwachten geluidhinder ten gevolge van het in werking zijn van de inrichting. Voorts bestaat er volgens hem geen concreet uitzicht op legalisatie, omdat het bestemmingsplan niet toestaat dat op het desbetreffende perceel een door verweerder vereiste geluidafscherming wordt gebouwd, waardoor de hiervoor benodigde bouwvergunning niet verleend kan worden. Voor zover de milieuvergunning kan worden verleend, kan deze, gelet op artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, zonder bouwvergunning niet in werking treden. In dit verband betoogt appellant dat er geen concreet uitzicht is op het in werking treden van het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied 2005' dat het oprichten van de inrichting, inclusief geluidafscherming, mogelijk maakt, aangezien het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant goedkeuring heeft onthouden aan dit plan.
2.3.2. Niet in geschil is dat de inrichting zonder een daartoe krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning in werking is, zodat verweerder bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
2.3.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.4. Voor zover appellant betoogt dat de nog te verlenen milieuvergunning niet in werking kan treden wegens het ontbreken van een bouwvergunning, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, het bestemmingsplan 'Buitengebied 2005' was vastgesteld. De inrichting is op grond van dit bestemmingsplan toegestaan. Voorts is gebleken dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant eerst bij besluit van 21 november 2006, dus pas na het nemen van het bestreden besluit, goedkeuring heeft onthouden aan dit bestemmingsplan. Gelet hierop was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit te verwachten dat een eventueel benodigde bouwvergunning kon worden verleend. Voorts is gebleken dat MCB op 23 januari 2006, dus vóór het nemen van het bestreden besluit, bij verweerder een ontvankelijke aanvraag om een milieuvergunning heeft ingediend. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de milieuvergunning verleend kan worden. Niet aannemelijk is geworden dat verweerder hiervan niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet uitzicht op legalisatie bestond. Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving dan ook op goede gronden ongegrond verklaard.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2007
255-542.