Hof 's-Hertogenbosch, 27-01-2006, nr. 03/00779
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2622, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-01-2006
- Zaaknummer
03/00779
- LJN
AZ2622
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2622, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑01‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BF9110, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Milieurecht Totaal 2006/4907 met annotatie van Redactie
Uitspraak 27‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Voorts is de verweerder gehouden van zijn bevoegdheid gebruik te maken op een wijze die recht doet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In het bijzonder is in dit verband van belang de in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde regel dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Naar het oordeel van het hof is die regel in dit verband geschonden. Belanghebbende leidt een aanzienlijk nadeel doordat belasting, die zou moeten worden opgebracht door anderen, voor zijn rekening komt, zonder dat hij een reële mogelijkheid heeft die belasting te verhalen. Dit gevolg is niet in overeenstemming met doel en strekking van de regelgeving inzake de afvalstoffenheffing. Het treedt bovendien niet slechts op in een enkel geval, maar zelfs in het merendeel van de gevallen waarin één van de bewoners van een eenheid van een studentenflat wordt aangeslagen. Vaststaat immers dat de medebewoners veelal voor vrijstelling in aanmerking komen. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat de verweerder voorafgaande aan het opleggen van de aanslag rekening moest houden met de aanmerkelijke kans dat belanghebbende met een aanzienlijk hogere belastingschuld zou worden opgezadeld dan op basis van zijn gebruik van de onroerende zaak toekwam en dat de verweerder als gevolg van deze omstandigheid ook aanzienlijk meer belasting zou kunnen ontvangen dan door de bewoners van de eenheid zonder toepassing van artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet zou moeten worden betaald. Het belang van de verweerder om op efficiënte wijze de onderhavige belastingen te kunnen heffen en innen weegt hier niet tegenop. Zeker niet nu de verweerder, naar mag worden aangenomen, zonder problemen aan de hand van de gemeentelijke basisadministratie de relevante informatie omtrent de overige bewoners kan achterhalen en aan hen aanslagen kan opleggen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan het voor de verweerder bezwaarlijk zou kunnen zijn die overige bewoners in de heffing en inning te betrekken zijn gesteld noch gebleken.
BELASTINGKAMER
Nr. 03/00779
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de directeur van de sector Financiën, Informatievoorziening en Belastingen van de gemeente Z (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag Gecombineerde gemeentelijke heffingen opgelegd naar een bedrag ter grootte van € 274,-- .
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de verweerder bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,--.
De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 september 2005 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de verweerder.
1.4. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.6. Het hof heeft in deze zaak op 23 september 2005 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 5 oktober 2005 aan partijen verzonden.
1.7. Bij brief van 18 november 2005 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het hof verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende woonde in 2002 in een studentenflat. De eenheid waarop belanghebbende woonde, en die één onroerende zaak vormt, bestaat uit vier afzonderlijk verhuurde kamers. Eén van die kamers stond in 2002 leeg.
2.2. Bewoners van studentenflats als die van belanghebbende komen veelal in aanmerking voor kwijtschelding van de onderhavige belasting, omdat zij financieel niet in staat zijn de belasting te betalen.
2.3. De onderhavige aanslag is uitsluitend op naam gesteld van belanghebbende doch ziet op de gehele onroerende zaak.
2.4. Belanghebbende heeft verzocht om kwijtschelding, doch dit verzoek is afgewezen. Bij de beoordeling van dit verzoek is uitsluitend de financiële situatie van belanghebbende zelf in de afweging betrokken en het verzoek is op die grond afgewezen. Zijn medebewoners hebben ook verzocht om kwijtschelding van de belasting, doch deze verzoeken zijn niet in behandeling genomen omdat aan hen geen aanslagen waren opgelegd.
2.5. Belanghebbende heeft getracht het bedrag van de aanslag gedeeltelijk te verhalen op zijn medebewoners, doch is daarin niet geslaagd. Wegens hun financiële situatie waren zij niet in staat hun deel van de belasting aan hem te betalen. Bovendien wezen zij op de omstandigheid dat zij in aanmerking zouden zijn gekomen voor kwijtschelding.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag terecht voor het gehele bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Niet langer in geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen daaraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Het is niet gelukt om de belasting te verhalen op mijn huisgenoten, aangezien zij recht hadden op vrijstelling. Daarnaast is een aantal mensen verhuisd en degene die in mijn plaats is gekomen, ken ik niet. Ik heb geen cent terug gekregen.
Het is onredelijk dat de aanslag is gedateerd op 31 december 2002. In antwoord op het bezwaarschrift is slechts medegedeeld dat op tijd moet worden betaald. Redelijker was geweest indien was gezegd dat een betalingsregeling of tegemoetkoming mogelijk zou zijn. Mensen zijn ook niet meer te achterhalen voor het verhalen van de belasting.
Ik betwist de rechtmatigheid van de aanslag, maar maak geen punt van de aanwijzing ten aanzien van degene die bevoegd is uitspraak op bezwaar te doen.
Behalve verletkosten maak ik geen aanspraak op vergoeding van kosten.
De verweerder
De aanslag rioolrecht is ten onrechte aan belanghebbende opgelegd. De verordening is in deze niet sluitend met de beleidsregels. Voor wat betreft de afvalstoffenheffing is de aanslag wel juist opgelegd, zodat de onderhavige aanslag moet worden vastgesteld op € 243,--.
Het is beleid bij de afdeling invordering dat degene aan wie de aanslag is opgelegd om kwijtschelding kan verzoeken en de huisgenoten van deze persoon niet. Het is inderdaad correct dat, indien deze huisgenoten voldoen aan de voorwaarden voor kwijtschelding, de gemeente meer geld binnen krijgt dan wanneer aan alle personen aparte aanslagen zouden worden opgelegd.
Bij de onroerendezaakbelasting is doorgevoerd dat de aanslag aan de verhuurder wordt opgelegd. Bij de afvalstoffenheffing wordt aangesloten bij het feitelijke gebruik, hetgeen op grond van artikel 10 van de Wet Milieubeheer verplicht is. Het traject aangaande het beleid en de publicatie van de regeling is goed.
De gemeente heeft in principe drie jaren de tijd om aanslagen op te leggen. Indien er problemen bestaan bij het betalen van de aanslag is het mogelijk om telefonisch contact op te nemen met de afdeling invordering.
De gemeente heeft de directeur van de sector financiën en informatievoorziening aangewezen als degene die uitspraak doet op bezwaar. Het hoofd van de afdeling belastingen is eveneens aangewezen, maar deze aanwijzing zit niet bij de stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot € 68,50.
De verweerder concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot € 243,--.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ter zitting heeft de verweerder verklaard dat hij nader het standpunt inneemt dat in de aanslag ten onrechte rioolrecht is begrepen, aangezien de verordening voorschrijft dat dit rioolrecht in een geval als het onderhavige moet worden geheven van de verhuurder van de studentenflat. Dit brengt volgens het eensluidend standpunt van partijen mee dat de aanslag in elk geval moet worden verminderd tot een bedrag van € 243,-- aan afvalstoffenheffing.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verweerder
onredelijk en onrechtmatig handelt door in een geval als het onderhavige de aanslag ter zake van de gehele onroerende zaak aan belanghebbende op te leggen.
4.3. Het hof stelt bij de beoordeling van het geschil voorop dat het
bepaalde in artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet de verweerder in beginsel de bevoegdheid verschaft om in een geval als het onderhavige de aanslag op te leggen ten name van één van de bewoners van de onroerende zaak.
4.4 Wel is de verweerder gehouden op grond van kenbare
beleidsregels duidelijk te maken aan welke van de bewoners de aanslag zal worden opgelegd, doch aan die voorwaarde is, naar niet in geschil is, voldaan. De aanslag wordt opgelegd aan degene die in de gemeentelijke basisadministratie het langst op het desbetreffende adres staat ingeschreven. Dat was in dit geval belanghebbende.
4.5. Voorts is de verweerder gehouden van zijn bevoegdheid gebruik
te maken op een wijze die recht doet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In het bijzonder is in dit verband van belang de in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde regel dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
4.6. Naar het oordeel van het hof is die regel in dit verband
geschonden. Belanghebbende leidt een aanzienlijk nadeel doordat belasting, die zou moeten worden opgebracht door anderen, voor zijn rekening komt, zonder dat hij een reële mogelijkheid heeft die belasting te verhalen. Dit gevolg is niet in overeenstemming met doel en strekking van de regelgeving inzake de afvalstoffenheffing. Het treedt bovendien niet slechts op in een enkel geval, maar zelfs in het merendeel van de gevallen waarin één van de bewoners van een eenheid van een studentenflat wordt aangeslagen. Vaststaat immers dat de medebewoners veelal voor vrijstelling in aanmerking komen. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat de verweerder voorafgaande aan het opleggen van de aanslag rekening moest houden met de aanmerkelijke kans dat belanghebbende met een aanzienlijk hogere belastingschuld zou worden opgezadeld dan op basis van zijn gebruik van de onroerende zaak toekwam en dat de verweerder als gevolg van deze omstandigheid ook aanzienlijk meer belasting zou kunnen ontvangen dan door de bewoners van de eenheid zonder toepassing van artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet zou moeten worden betaald. Het belang van de verweerder om op efficiënte wijze de onderhavige belastingen te kunnen heffen en innen weegt hier niet tegenop. Zeker niet nu de verweerder, naar mag worden aangenomen, zonder problemen aan de hand van de gemeentelijke basisadministratie de relevante informatie omtrent de overige bewoners kan achterhalen en aan hen aanslagen kan opleggen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan het voor de verweerder bezwaarlijk zou kunnen zijn die overige bewoners in de heffing en inning te betrekken zijn gesteld noch gebleken.
4.7. Ter zitting is nog aan de orde gekomen de omstandigheid dat
belanghebbende nadeel leidt doordat er bij de kwijtschelding van belasting geen rekening kan worden gehouden met de inkomenspositie van de medebewoners, en dat dit nadeel dan wellicht moet worden opgeheven in het kader van de invordering van de aanslag. Daarvoor wordt echter naar het oordeel van het hof geen ruimte geboden in de regelgeving ter zake van deze kwijtschelding, te weten artikel 231, eerste lid en artikel 255 van de Gemeentewet in samenhang met de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Die regelgeving voorziet immers uitsluitend in kwijtschelding op grond van de betalingscapaciteit van de belastingschuldige zelf en onder de belastingschuldige is blijkens artikel 2, eerste lid, onderdeel k, van de Invorderingswet 1990 te verstaan: degene te wiens naam de belastingaanslag is gesteld.
4.8. Belanghebbende heeft gesteld dat indien zijn betoog doel treft,
de aanslag moet worden verminderd tot één vierde deel van de oorspronkelijk geheven afvalstoffenheffing. De verweerder heeft geen subsidiair verweer gevoerd in de zin dat alsdan de aanslag in verband met leegstand van één van de kamers zou moeten worden teruggebracht tot één derde deel van het oorspronkelijk bedrag. Nu de rechtsstrijd van partijen zich niet uitstrekt tot deze kwestie zal het hof zich daaromtrent niet uitlaten en de aanslag terugbrengen tot één kwart van de aanvankelijk geheven afvalstoffenheffing.
4.9. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat de
uitspraak moet worden vernietigd en dat de aanslag moet worden verminderd tot een ten bedrage van € 60,75.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, in goede justitie vast op € 50,- aan verletkosten. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van overige proceskosten.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vermindert de aanslag tot één ten bedrage van € 60,75,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,--,
- veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 50,-- en,
- wijst de gemeente 's-Hertogenbosch aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door R.J. Koopman, lid van voormelde kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van H. van den Helm, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 27 januari 2006
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 27 januari 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.