Hof Amsterdam, 05-10-2009, nr. 200.038.948
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK7372
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-10-2009
- Zaaknummer
200.038.948
- LJN
BK7372
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK7372, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑10‑2009; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Module Rechtsbijstand en schuldhulpverlening 2009/218 met annotatie van G.H. Lankhorst
Uitspraak 05‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Schuldenaar niet-ontvankelijk in hoger beroep tegen tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling, omdat de beschermingsbewindvoerder dit hoger beroep niet heeft ingesteld (art 1: 441 lid 1 BW).
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer 200.038.948
(zaaknummer rechtbank: 07/199 R)
arrest van de eerste civiele kamer van 5 oktober 2009
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. A.M.P.M. Adank te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 7 maart 2007 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2 Bij arrest van dit hof van 30 augustus 2007 is onder meer bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] wordt voortgezet.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 20 juli 2009 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd.
1.4 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 28 juli 2009 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar dient te worden voortgezet.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 6 september van 2009 van [A.], gezinsbegeleider van CWZW Midden-Nederland van het Leger des Heils, alsmede van de brieven met bijlage(n) van 21 en 24 september 2009 van de bewindvoerder [B.].
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2009, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat. De bewindvoerder is eveneens verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd omdat [appellante], kort gezegd, niet heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting. De rechtbank maakt [appellante] een ernstig verwijt van het feit dat zij, hoewel de bewindvoerder bij herhaling en zelfs eenmaal met bijstand van een tolk bij [appellante] heeft aangedrongen op het nakomen van deze verplichting, deze desondanks niet is nagekomen, (onder meer) door de bewindvoerder niet in te lichten over actuele ontwikkelingen in haar woonsituatie (een tijdelijk verblijf bij haar moeder, de (hernieuwde) inwoning van haar twee oudste zoons en de uithuisplaatsing van haar twee jongste kinderen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het op de weg van [appellante] had gelegen om hulp in te roepen, indien zij vanwege gezondheids- en gezinsproblemen niet in staat was om inlichtingen te verschaffen.
3.2 [appellante] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en is van mening dat de rechtbank bij het nemen van haar beslissing onvoldoende acht heeft geslagen op de persoonlijke omstandigheden waarin [appellante] verkeerde. [appellante] voert daartoe aan dat sprake is van een problematische situatie, hetgeen ook blijkt uit het zich bij de stukken bevindende verslag van de organisatie “10 voor Toekomst” van 20 april 2009. [appellante] is “gevlucht” naar haar moeder. Haar ex-echtgenoot is na de echtscheiding samen met de oudste zoon naar [plaatsnaam] vertrokken om daar een bakkerij op te starten. Deze bakkerij is vorig jaar failliet verklaard en vader en zoon keerden daarop terug naar [woonplaats]. Omdat zij niet over eigen woonruimte beschikten kwamen zij te pas en te onpas in de woning van [appellante]. Voor [appellante], die al jaren bekend is met klachten van depressieve aard die in het verleden tot meerdere zelfmoordpogingen hebben geleid, was deze “controle” door haar ex-echtgenoot en zoon zeer bedreigend. Daar komt bij dat [appellante] leidt aan Multiple Sclerose waardoor zij ernstig beperkt is geworden. Ondanks het feit dat sprake is geweest van huiselijk geweld, heeft [appellante] op een gegeven moment toch aangegeven weer met haar ex-echtgenoot te willen gaan samenwonen. De Kinderrechter heeft in verband daarmee op verzoek van Bureau Jeugdzorg op 23 juni 2009 beslist de twee jongste kinderen uit huis te plaatsen. Tot 23 juni 2009 hebben deze kinderen bij [appellante] gewoond. Door al deze omstandigheden is [appellante] haar informatieplicht onvoldoende nagekomen. [appellante] is van mening dat haar dit niet is aan te rekenen. Bovendien valt uit voormeld verslag van “10 voor Toekomst” op te maken dat [appellante] wel degelijk hulp heeft ingeroepen. Of de Sociale Dienst overgaat tot verhaal van het wegens voormelde aan de Sociale Dienst niet doorgegeven wijzigingen in de woonsituatie van [appellante] - mogelijk - te veel betaalde bedrag aan bijstand is, gelet op het voorgaande, nog maar zeer de vraag.
3.3 De bewindvoerder voert in hoger beroep aan dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] sinds het arrest van dit hof van 30 augustus 2007 tot en met december 2008 naar behoren is verlopen. De problemen zijn begonnen toen [appellante] samen met de twee jongste kinderen en haar oudste zoon enkele maanden bij haar moeder is gaan wonen en haar ex-man in haar woning heeft laten wonen. Deze wijzigingen in de woonsituatie alsmede de reden daartoe heeft [appellante] nimmer aan de bewindvoerder of de uitkeringsinstanties gemeld. Anders dan in het beroepschrift is vermeld, blijkt uit de rapportage van UJL Ambulant dat [appellante] niet naar haar moeder is “gevlucht” maar daar rust heeft gezocht en gevonden omdat haar moeder een belangrijke rol speelt in de opvoeding en verzorging van de kinderen. Uit de rapportage blijkt voorts dat er weliswaar sprake is van mishandeling door de ex-echtgenoot maar ook wordt vermeld dat [appellante] zelf contact met hem zoekt. De oudste zoon helpt zijn moeder met kleine dingen in de huishouding en bij de opvoeding van zijn jongste broer en zus. De bewindvoerder leidt hieruit af dat de advocaat van [appellante] in het beroepschrift een onjuist beeld schetst van de situatie, waarin [appellante] zich bevond. De wijzigingen in de woonsituatie van [appellante], de kinderen en haar ex-echtgenoot hebben direct invloed op de hoogte van de WWB-uitkering, zeker nu de ex-echtgenoot over een eigen inkomen beschikte. De Sociale Dienst [woonplaats] vordert dan ook de WWB-uitkering over de maanden mei 2009 en juni 2009 van [appellante] en haar ex-echtgenoot terug tot een bedrag van € 2.253,17. [appellante] is ernstig tekortgeschoten in haar informatieplicht. De bewindvoerder wijst er in dit verband op dat in het verleden door het niet doorgeven van wijzigingen in de samenwoning een grote schuld is ontstaan bij de Sociale Dienst van € 55.000,- waaronder een drietal fraudevorderingen. Tot slot voert de bewindvoerder aan dat [appellante] gedurende de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden heeft laten ontstaan voor een bedrag van ongeveer € 5.600,-, waaronder de hiervoor vermelde nieuwe vordering van de Sociale Dienst. In dit bedrag is niet begrepen een schuld van € 700,- aan een opticien voor twee relatief dure brillen, die [appellante] zonder overleg met de bewindvoerder en wetende dat zij hiervoor geen geld beschikbaar had, heeft aangeschaft. De bewindvoerder acht [appellante] niet in staat deze nieuwe schulden gedurende de nog resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling in te lopen.
3.4 Ter zitting heeft [appellante] aangevoerd dat zij niemand heeft geïnformeerd over haar tijdelijke inwoning bij haar moeder en de (gelijktijdige) bewoning van haar eigen woning door haar ex-man en haar oudste zoon. Zij biedt hiervoor haar excuses aan. Het is - naar zij zelf stelt - bovendien voor [appellante] onbegrijpelijk dat er een nieuwe schuld aan Agis is ontstaan, terwijl haar beschermingsbewindvoerder, mevr. [C.] van Obin, voor de voldoening van de vaste lasten zou zorg dragen. De advocaat van [appellante] heeft ter zitting verklaard dat hem pas ruim na de indiening van het beroepschrift bekend werd dat al enige tijd sprake is van een beschermingsbewindvoerder, die als formele procespartij had dienen op treden.
3.5 Allereerst dient te worden beoordeeld of [appellante] ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat op grond van artikel 1:441 lid 1 BW de (beschermings)bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt en zorg draagt voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. Het hof overweegt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling gevolgen heeft voor de goederen die aan degene op wie deze regeling is toegepast - de saniet - (zullen) toebehoren, in die zin dat de saniet niet langer de vrije beschikking houdt over alle hem of haar toebehorende goederen. Dit brengt met zich dat, indien tevens een beschermingsbewind is ingesteld over alle goederen, in procedures die betrekking hebben op de wettelijke schuldsaneringsregeling - in ieder geval voor zover die procedures betrekking hebben op de toelating tot en de (eventuele) beëindiging van de schuldsaneringsregeling - de beschermingsbewindvoerder dient op te treden als formele procespartij, nu de schuldsaneringsregeling invloed heeft op de onder bewind gestelde vermogensbestanddelen van de rechthebbende. Het vorenstaande betekent dat in de onderhavige zaak niet [appellante] maar haar beschermingsbewindvoerder het hoger beroep had behoren in te stellen en dat [appellante], nu zij zelf als procespartij is opgetreden, niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.
3.6 Ten overvloede dient te worden opgemerkt dat in geval van een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep het hof tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zou zijn gekomen. In hoger beroep is immers komen vast te staan dat [appellante] haar informatieplicht jegens de bewindvoerder niet naar behoren is nagekomen, nu zij de bewindvoerder (alsmede de gemeentelijke sociale dienst en de woningcorporatie) niet op de hoogte heeft gesteld van de wijzigingen van haar woonsituatie en die van haar kinderen en [appellante] bovendien tijdens de schuldsaneringsregeling voor een bedrag van ruim € 5.600,- aan nieuwe schulden heeft laten ontstaan, die zij niet meer voor het einde van de looptijd zal kunnen inlopen.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.B. Boorsma, A. Smeeïng-van Hees en F.W.J. Meijer, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. A. Smeeïng-van Hees, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2009.