ABRvS, 27-06-2007, nr. 200607622/1
ECLI:NL:RVS:2007:BA8122
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-06-2007
- Zaaknummer
200607622/1
- LJN
BA8122
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:BA8122, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑06‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee (hierna: het college) geweigerd appellant bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een dakkapel op het adres [locatie] te [plaats].
200607622/1.
Datum uitspraak: 27 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/656 van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee (hierna: het college) geweigerd appellant bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een dakkapel op het adres [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 4 januari 2006, voor zover thans van belang, heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2006, verzonden op 13 september 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 november 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door F. ten Brinke, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 juli 2004 in zaak nr.200308451/1(JB 2004/316) vloeit uit artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 6:17 van die wet en de wetsgeschiedenis voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt en dat, indien een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde wordt toegezonden, sprake is van een bekendmaking op de voorgeschreven wijze. Hiervoor is niet doorslaggevend of het besluit daarnaast ook aan de belanghebbende zelf is gestuurd.
2.2.1. Vast staat dat [gemachtigde] als gemachtigde van appellant de aanvraag van de bouwvergunning voor de dakkapel heeft verzorgd. Het besluit van 25 april 2005 is op die datum aan [gemachtigde] verzonden, waardoor dit besluit bekend is gemaakt en de bezwaartermijn is aangevangen. Appellant heeft eerst bij brief van 10 juni 2005 en aldus na het verstrijken van deze termijn bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 april 2005.
2.2.2. Appellant stelt dat [gemachtigde] aan hem heeft gemeld dat de gevraagde bouwvergunning was verleend en dat hij zo spoedig mogelijk nadat hij ervan op de hoogte is gekomen dat de bouwvergunning was geweigerd, daartegen bezwaar heeft gemaakt. De omstandigheid dat appellant onjuist zou zijn ingelicht door [gemachtigde] omtrent de beslissing terzake van de bouwvergunning geeft echter geen grond voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest ten aanzien van het door hem na afloop van de termijn ingediende bezwaarschrift. Deze omstandigheid dient voor rekening en risico van appellant te komen. Nu aldus sprake is van een termijnoverschrijding die niet verschoonbaar kan worden geacht, had het college het door appellant tegen het besluit van 25 april 2005 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
2.3. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 januari 2006 van het college alsnog gegrond verklaren. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal in de zaak voorzien door te bepalen dat het door appellant ingediende bezwaar tegen het besluit van 25 april 2005 niet-ontvankelijk wordt verklaard en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2006 in zaak no. 06/656;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee van 4 januari 2006, kenmerk VROM/ftb 2006-76;
IV. bepaalt dat het door appellant ingediende bezwaar tegen het besluit van 25 april 2005 niet-ontvankelijk wordt verklaard;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oostflakkee tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oostflakkee aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Oostflakkee aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 349,00 (zegge: driehonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007
270-444.