Rb. Rotterdam, 13-05-2009, nr. 07-1679
ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2084
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-05-2009
- Zaaknummer
07-1679
- LJN
BJ2084
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2084, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑05‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JA 2009/103
Uitspraak 13‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad gemeente na val van jongen op hek tijdens schooltijd? Bijzondere zorgplicht leerkracht ten aanzien van gezondheid en veiligheid leerlingen. Vordering afgewezen.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 287287 / HA ZA 07-1679
Uitspraak: 13 mei 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
als wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige [persoon 2],
wonende te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. P.M. Iwema,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. van Harmelen.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eisers]" respectievelijk "de gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 5 juni 2007 en de door [eisers] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 17 oktober 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 3 juni 2008;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met één productie.
2 Het geschil
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de gemeente te veroordelen tot betaling van:
I. immateriële schadevergoeding, waaronder (maar niet beperkt tot) een onmiddellijk voorschot van € 2.500,--, te betalen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak;
II. materiële schadevergoeding;
III. beide schadevergoedingen op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval over een bedrag van € 2.500,-- tot aan de dag van de voldoening, overige wettelijke rente op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
V. betaling van de kosten van het geding aan de zijde van [eisers] gevallen en nog te vallen waaronder in de schadestaatprocedure, het salaris procureur daarbij (telkens) inbegrepen.
De gemeente heeft de vordering van [eisers] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding.
3 De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
a. Eind maart 2006 was [persoon 1] als invalleerkracht werkzaam op de Openbare Basisschool De Vier Leeuwen te Rotterdam. Zij gaf op 31 maart 2006 les aan groep 5B, in welke groep [persoon 2], geboren op 17 april 1997, zat.
b. Op 31 maart 2006 heeft [persoon 1] haar 18 leerlingen om 14.30 uur een extra pauze gegeven. Deze 18 leerlingen waren de enige leerlingen op wie zij toezicht diende te houden. Het betreft normaal begaafde kinderen in de leeftijd van 8/9 jaar.
c. Tijdens deze pauze is [persoon 2] een ongeval overkomen op het schoolplein van de school. [persoon 2] is via een hek op een plat dak geklommen om een voetbal eraf te halen. Toen [persoon 2] weer van het dak afging is hij met zijn mond op de metalen puntige spijlen van het hek gekomen. Het betreft een metalen hek waartegen gaas is gespannen.
d. [persoon 2] heeft letsel opgelopen als gevolg van het ongeval, bestaande uit een in tweeën gebroken bovenkaak en een gespleten verhemelte.
e. Op 24 mei 2006 is een ongevalsrapport opgesteld door de Inspecteur van de Arbeidsinspectie. Het rapport luidt - voor zover in casu relevant - als volgt:
“Bevindingen onderzoek
Aan het eind van de schooldag op 31 maart 2006 waren de kinderen op het schoolplein aan het spelen. Een groepje jongens was aan het voetballen waarbij de bal over het hek op een naastgelegen dak van een schuur terecht kwam. Het hek dient als afscheiding tussen het schoolplein en de naast gelegen schuurtjes. Dit was volgens de verklaring van het slachtoffer op die dag al twee keer eerder gebeurd en één van de voetballende jongens had beide keren de bal van het dak gehaald. Toen de bal wederom op het dak terechtkwam heeft het slachtoffer de bal van het dak gehaald. Bij het naar beneden klimmen heeft het slachtoffer zijn evenwicht verloren en is naar beneden gevallen. Hij viel daarbij met zijn geopende mond op één van de verticale spijlen van het hek. De spijl verwondde zijn verhemelte en tanden. Gedurende de tijd dat de kinderen op het schoolplein aan het spelen waren was er een lerares aanwezig die toezicht hield.
Zij had niet gezien dat de kinderen via het hek op het dak van een schuur waren geklommen bij die keren dat de voetbal op het dak van de schuurtjes was beland. Uit de verklaring van het slachtoffer is mij duidelijk gebleken dat het niet toegestaan was om zonder begeleiding op het dak te klimmen.
Tijdens mijn onderzoek heb ik onderzocht of de school toeziet op de naleving van instructies die gericht zijn op voorkomen of beperken van risico’s zoals genoemd in artikel 8, 4e lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Tijdens mijn onderzoek heb ik geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de oorzaak van het, ingevolge artikel 9, 1e lid van diezelfde wet, meldingsplichtige arbeidsongeval. In verband hiermee heb ik volstaan met het opmaken van dit ongevalsrapport.”
Als bijlage bij rapport is gevoegd een verklaring van [persoon 2], die onder meer als volgt luidt:
“De meester [persoon 3] heeft ons wel gezegd dat we niet op het dak mogen klimmen. Hij bleef er dan ook altijd bij en hield de ladder vast. Ik weet niet of Juffrouw [persoon 4] gezien heeft dat [persoon 5] en ik op het dak zijn geklommen.”
f. [persoon 2] heeft het schooljaar 2005/2006 goed afgemaakt en is overgegaan naar groep 6.
3.2 [eisers] stellen zich op het standpunt dat de gemeente als het bevoegde gezag van de school onrechtmatig heeft gehandeld door:
- een bouwkundig zeer gevaarlijke situatie te laten ontstaan en te laten voortbestaan. De gevaarlijke situatie bestaat uit de aanwezigheid van een puntig hek waar doorheen een klimnet is geweven waarin gaten zijn ontstaan en blijven bestaan, welk hek met net door de schoolkinderen als klimrek kon worden gebruikt om een daarnaast gelegen plat dak te bereiken, op welk dak met grote regelmaat voetballen terechtkomen vanaf het schoolplein, en
- op 31 maart 2006 geen toezicht te houden op deze gevaarlijke situatie en de kinderen niet te weerhouden van het klimmen via het net en het puntige hek naar het dak, terwijl bekend was dat dit klimmen veelvuldig en dagelijks gebeurde en het een ervaringsfeit is dat wanneer een bal tijdens het voetballen op het dak komt, kinderen op dat dak zullen klimmen wanneer dat mogelijk is.
Als gevolg van het onrechtmatig handelen c.q. nalaten door de gemeente heeft het ongeval kunnen plaatsvinden en heeft [persoon 2] schade geleden, aldus nog altijd [eisers]
3.3 De gemeente voert primair als verweer aan dat de school geen toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [persoon 2], nu de school voldoende toezicht heeft uitgeoefend op de leerlingen en zij geen wettelijke regels noch zorgvuldig- en veiligheidseisen heeft overtreden ten aanzien van het hek c.q. de veiligheid op het schoolplein.
3.4 De rechtbank zal allereerst beoordelen of sprake is van een bouwkundig gevaarlijke situatie.
3.5 [eisers] hebben bij dagvaarding gesteld dat de aard en toestand van het puntige schoolhek in strijd is met het Bouwbesluit 2005. Mede naar aanleiding van de betwisting hiervan door de gemeente, is door of namens [eisers] ter comparitie verklaard dat er geen specifieke bepalingen uit het Bouwbesluit kunnen worden aangewezen die in casu zijn overtreden. De rechtbank gaat derhalve aan het ter zake door [eisers] bij dagvaarding gestelde voorbij. Hieraan doet niet af hetgeen [eisers] onder 9 van hun conclusie van repliek hebben gesteld, erop neerkomend dat de gemeente had dienen aan te geven welke regelgeving in casu van toepassing is en op welke wijze zij daaraan uitvoering hebben gegeven. Het lag immers op de weg van [eisers] om voldoende gemotiveerd te stellen dat en waarom de gemeente het Bouwbesluit heeft overtreden en zij heeft dit niet of althans onvoldoende gedaan.
3.6 Ter comparitie is voorts door of namens [eisers] verklaard dat de school niet heeft voldaan aan haar verplichting op basis van de Arbeidsomstandighedenwet om een nieuwe Risico-Inventarisatie en –Evaluatie (hierna: RI&E) te laten opstellen op het moment dat er een gat in het hek ontstond. Dit gat moet in de visie van [eisers] na 2003 zijn ontstaan, omdat in de laatste ten behoeve van de school opgemaakte RI&E geen melding is gemaakt van een gat in het gaas. Het betreft in de visie van [eisers] een wijziging waarvoor een nieuwe RI&E nodig was. Bovendien heeft de gemeente niet voldaan aan haar verplichting om een nieuw plan van aanpak op te stellen. Voor het overige kunnen geen specifieke bepalingen in de Arbeidsomstandighedenwet worden aangewezen die in casu zijn overtreden, aldus [eisers] ter comparitie.
De gemeente heeft in reactie hierop ter comparitie gesteld dat de situatie sinds de inspectie door Commit Arbo in 2003 niet is gewijzigd, nu het hek en het gaas er destijds al waren. Derhalve was, aldus de gemeente, sindsdien noch een nieuwe RI&E noch een nieuw plan van aanpak noodzakelijk. Bij conclusie van dupliek heeft de gemeente hier nog aan toegevoegd dat het enkele feit dat er een gat in het gaas is ontstaan niet kan worden aangemerkt als een verandering in de arbeidsomstandigheden als gevolg waarvan na 2003 een nieuwe RI&E diende te worden uitgevoerd. Bovendien, zo stelt de gemeente, was het hek met het gaas er al ten tijde van het opmaken van het rapport door Commit Arbo in 2003 en volgt uit het rapport van Commit Arbo dat het hek met gaas geen risico’s oplevert voor de veiligheid. Naar het oordeel van de gemeente moet worden aangenomen dat Commit Arbo er rekening mee heeft gehouden dat er een gat in het gaas kon ontstaan.
3.7 [eisers] hebben de stelling van de gemeente ter comparitie dat het hek en het gaas zoals dat er ten tijde van het ongeval was, ook reeds aanwezig was ten tijde van de inspectie in 2003 door Commit Arbo, niet betwist. De gemeente heeft voorts de stelling van [eisers] dat er na 2003 een gat in het gaas is ontstaan, niet betwist. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de enige verandering in het hek en gaas sinds 2003, het ontstaan van een gat in het gaas is.
3.8 De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt in artikel 5 dat de RI&E zo dikwijls wordt aangepast als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat sinds 2003 een gat in het reeds aanwezige gaas is ontstaan niet een zodanige wijziging van de werkomstandigheden is dat de school op basis hiervan na 2003 verplicht was een nieuwe RI&E met daarin opgenomen een plan van aanpak op te stellen.
3.9 Echter zelfs indien de school op basis van deze verandering verplicht zou zijn geweest om een nieuwe RI&E op te stellen, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank er niet toe dat de gemeente, doordat de school dit heeft nagelaten, onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het daarvoor vereiste causaal verband. Immers, niet is gesteld of gebleken dat indien het gat niet in het gaas had gezeten het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eisers] bij dagvaarding zelf hebben gesteld dat de mazen in het net zo groot waren dat dit net voor het klimmen kon dienen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat ook indien het gat in het hek, naar aanleiding van een recente RI&E zou zijn gedicht, [persoon 2] via het hek op het dak had kunnen klimmen en het ongeval had kunnen plaatshebben.
3.10 [eisers] hebben ter comparitie voorts aangevoerd dat in strijd met het ter zake bepaalde in de van de aanbevelingen Consument en Veiligheid onderdeel uitmakende controlelijst het hek van de school punten bevat. [eisers] voegen hieraan toe dat als deze punten er niet waren geweest, de schade niet in deze vorm was opgetreden.
3.11 Hoewel het hek van de school inderdaad - anders dan aanbevolen in genoemde aanbevelingen - punten bevat, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot een zodanig gevaarlijke situatie dat de school en daarmee de gemeente onrechtmatig jegens [eisers] hebben gehandeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aanbevelingen geen wettelijke regelingen of bindende voorschriften zijn op basis waarvan de school verplicht was een hek zonder punten te plaatsen. Hier komt bij dat Commit Arbo in haar rapport van september 2003 ten aanzien van het betreffende hek geen knelpunten heeft gesignaleerd.
3.12 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat op basis van de stellingen van [eisers] de gemeente niet onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door het hek dat dient als afscheiding van het schoolplein te laten staan. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de gemeente jegens Ikachora c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende toezicht te houden tijdens de pauze op 31 maart 2006. Bij deze beoordeling dient als uitgangspunt dat, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, geen sprake was van een onrechtmatig bouwkundige situatie en om die reden derhalve geen extra toezicht was vereist.
3.13 De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen gesproken op een leerkracht een bijzondere zorgplicht rust onder meer ten aanzien van de gezondheid en de veiligheid van de leerlingen, die aan zijn zorg zijn toevertrouwd en onder zijn toezicht staan. Dit betekent evenwel niet dat op een speelterrein waar zich een groep van 18 normaal begaafde kinderen in de leeftijd van 8/9 jaar bevindt, een verantwoorde wijze van toezicht inhoudt dat steeds op elk kind direct toezicht wordt gehouden, zodanig dat elke onregelmatigheid direct wordt opgemerkt en dat direct kan worden ingegrepen. Het stellen van een dergelijke eis aan de school en aan de leerkracht gaat de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm te boven. De in casu gebezigde wijze van surveilleren (één leerkracht op 18 kinderen) acht de rechtbank gebruikelijk en niet onverantwoord, ook al kan dit inhouden dat een onregelmatigheid niet aanstonds wordt opgemerkt, omdat die zich buiten het zicht van de leerkracht afspeelt.
3.14 Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals [eisers] stellen, de surveillerende leerkracht een invalleerkracht was die is aangenomen voor groep 1 en niet voor groep 6 (bedoeld is: groep 5-rechtbank), de toenmalige groep van [persoon 2]. Nog daargelaten dat de gemeente in reactie hierop onbetwist heeft gesteld dat [persoon 1] als leerkracht bevoegd was om leerlingen op een basisschool van elke groep les te geven, valt - zonder nadere toelichting die ontbreekt - niet in te zien dat [persoon 1] door deze omstandigheid niet in staat zou zijn geweest om op een zorgvuldige wijze te surveilleren.
Ook de omstandigheid dat de leerkracht op het speelplein geen spelstructuur heeft aangebracht, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat hierdoor geen sprake was van een verantwoorde wijze van toezicht houden.
3.15 De stelling van [eisers] dat [persoon 1] de voetballende jongens op het moment van het ongeval niet kon zien wegens onoverzichtelijkheid van het schoolplein hebben [eisers] naar aanleiding van de betwisting hiervan door de gemeente onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Weliswaar hebben [eisers] ter comparitie als reactie op de betwisting van de gemeente gewezen op een als productie 6 bij dagvaarding overgelegde situatieschets waaruit de juistheid van hun stelling zou blijken, maar zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [persoon 1] vanaf haar plaats op het schoolplein de voetballende jongens niet kon zien. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de hiervoor onder 3.13 weergegeven norm, een zorgvuldige wijze van toezicht niet inhoudt dat de leerkracht te allen tijde vanaf haar plek op het schoolplein alle leerlingen moet kunnen zien.
3.16 Ook de stelling van [eisers] dat het toezicht onvoldoende was omdat [persoon 1] tijdens lestijd (en derhalve niet tijdens de reguliere pauzetijd) naar buiten is gegaan waardoor het toezicht op de voetballende jongens tot nihil was gereduceerd (nu - zo begrijpt de rechtbank - er niet ook andere leerkrachten aan het surveilleren waren), treft geen doel. Immers, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is één leerkracht op 18 normaal begaafde leerlingen van 8/9 jaar een gebruikelijke en verantwoorde manier van toezicht houden.
3.17 [eisers] hebben voorts ter onderbouwing van hun stelling dat er onvoldoende toezicht was, gesteld dat een vriendje van [persoon 2], [persoon 6], voorafgaand aan het ongeval al twee keer op het dak waren geklommen, en dat dit in redelijkheid niet aan de waarneming van [persoon 1] kan zijn ontgaan, tenzij [persoon 1] geen toezicht hield op de voetballende jongens. De gemeente betwist de juistheid van deze stelling van [eisers] en stelt in dit verband het volgende. De pauze begon om 14.30 uur en het ongeval vond plaats om ca. 14.45 uur. Vlak voordat het ongeval plaatsvond, werd [persoon 1] aangesproken door een meisje en liep zij met dit meisje weg van de voetballende jongens. Het is onmogelijk dat tussen het moment dat [persoon 1] wegliep van de jongens en het moment van het ongeval, een andere jongen twee maal op het dak is geklommen om er een bal af te halen. [eisers] hebben als reactie hierop bij conclusie van repliek een (ongedateerde) verklaring overgelegd van (drie van) de voetballende jongens, die als volgt luidt:
“Hierbij verklaren wij dat er op 31-03-06 toen wij aan het voetballen waren dat er al eerder een klasgenoot ([persoon 5]) op de dak is geweest om de bal te pakken, en toen de bal weer op de dak was toen ging [persoon 2]. En allebei de keren was de juf niet bij en heeft het ook niet gezien.”
en een (ongedateerde) verklaring van [persoon 6], ook een van de voetballende jongens, die luidt:
“Verklaart dat hij met het incident ook op het dak geweest.”
3.18 De rechtbank begrijpt de stellingname van [eisers] aldus dat de omstandigheid dat de voetballende jongens twee keer eerder (dan wel één keer als wordt uitgegaan van de verklaring van de voetballende jongens) een bal van het dak hebben gehaald, en de omstandigheid dat het ongeval uiteindelijk plaatsvond, meebrengen dat [persoon 1] onvoldoende toezicht op de jongens heeft gehouden. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele omstandigheden, gelet op de hiervoor weergegeven norm, niet tot de conclusie leiden dat onvoldoende toezicht is gehouden en de school en daarmee de gemeente een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Dit kan anders zijn indien komt vast te staan dat [persoon 1] wist of behoorde te weten dat deze jongens regelmatig op het dak klommen dan wel dat zij tijdens de betreffende pauze had gezien dat de jongens op het dak klommen, en er derhalve van haar op dit punt een extra oplettendheid kon worden verwacht. Dit is evenwel gesteld noch gebleken. In dit verband wijst de rechtbank erop dat [eisers] bij dagvaarding hebben gesteld dat normaal gesproken de bal door de schoolmeester met een ladder van het dak wordt gehaald en dat [persoon 2] heeft verklaard dat, als er een bal op het dak lag, zij meester [persoon 3] waarschuwden die met een ladder kwam en de ladder vasthield als zij de bal van het dak haalden, en dat als meester [persoon 3] er niet was zij aan een kind van groep 7 of 8 vroegen of die de bal van het dak wilde halen. Uit deze stellingen leidt de rechtbank af dat deze jongens normaal gesproken niet op het dak klommen om een bal te pakken. Weliswaar heeft de gemeente ter comparitie verklaard dat het vaker gebeurde dat kinderen toch op het dak klommen, maar hieruit volgt niet dat [persoon 2] en zijn vriendjes vaker op het dak klommen. Voorts volgt uit de door [eisers] bij conclusie van repliek overgelegde verklaring van de andere voetballende jongens dat in de betreffende pauze een keer eerder een bal van het dak was gehaald door een jongen en dat [persoon 1] er niet bij was en het ook niet heeft gezien.
3.19 De omstandigheid dat, zoals [eisers] stellen, het een ervaringsfeit is dat wanneer een bal tijdens het voetballen op het dak komt, kinderen op dat dak zullen klimmen waneer dat mogelijk is, brengt in casu niet mee dat de school voor een andere wijze van toezicht had dienen te kiezen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de school de leerlingen heeft verboden om op het hek c.q. dak te klimmen en dat zij als er een bal op het dak lag de conciërge of een andere leerkracht erbij moeten halen, en dat [persoon 2] dit verbod kende. Van leerlingen in de leeftijd van 8/9 jaar oud met een normale begaafdheid mag worden verwacht dat zij zich aan zo’n verbod houden. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder 3.18 heeft overwogen, volgt dat [persoon 2] en zijn vriendjes zich normaal gesproken aan dit verbod hielden en conform instructie van de school de conciërge of een andere leerkracht erbij haalden als de voetbal op het dak lag. Weliswaar betwisten [eisers] bij conclusie van repliek dat de leerlingen op enige wijze over het gevaar van het dak en hek zijn gewaarschuwd en een verbod hebben gekregen om ballen van het dak te halen, maar deze betwisting is in het licht van de verklaring van [persoon 2] zelf (als bijlage bij het rapport van Commit Arbo), waarvan de inhoud niet wordt betwist en de verklaring van [eisers] ter comparitie dat de school zich ervan bewust was dat de kinderen op het dak konden klimmen omdat ze anders de kinderen hier niet voor had hoeven waarschuwen, onvoldoende onderbouwd.
3.20 Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of, zoals de gemeente stelt, de conciërge de bal van het dak haalde dan wel, zoals [persoon 2] verklaart, de jongens dat zelf deden met behulp van een door de conciërge vastgehouden ladder. Van belang is in dit verband slechts dat het de jongens is verboden om zonder toezicht en ladder op het dak te klimmen en de bal eraf te halen.
3.21 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook indien - na bewijslevering - zou komen vast te staan dat, zoals [eisers] stellen, tijdens de pauze en voorafgaand aan het ongeval van [persoon 2] al twee keer (of één keer) een jongen op het dak was geweest om de bal te pakken, dat niet het oordeel zou rechtvaardigen dat de gemeente een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [eisers] Weliswaar kan in dat geval worden vastgesteld dat [persoon 1] niet een uiterste mate van zorgvuldigheid heeft betracht door blijkbaar niet op te merken dat tot twee keer (of één keer) toe jongens - in strijd met de daarover gemaakte afspraken - op het dak klommen, maar dit betreft naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanige mate van onzorgvuldigheid dat hierdoor sprake is van een onrechtmatige gedraging van de gemeente jegens [eisers]
3.22 [eisers] hebben voorts ter onderbouwing van hun stelling dat er onvoldoende toezicht was, gesteld dat [persoon 1] niet heeft geholpen toen [persoon 2] aan het hek was gespiest en dat hierdoor het lijden van [persoon 2] onnodig is verlengd. De gemeente heeft deze stelling bij conclusie van antwoord gemotiveerd betwist. Het lag op de weg van [eisers] om naar aanleiding van deze betwisting hun stellingen gemotiveerd te handhaven. Nu zij dit hebben nagelaten, wordt deze stelling als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, gepasseerd.
3.23 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank van oordeel is dat de gemeente niet onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld doordat de school op 31 maart 2006 onvoldoende toezicht heeft gehouden.
3.24 Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een onrechtmatige daad van de gemeente jegens [eisers] zal de daarop gebaseerde vordering tot vergoeding van schade van [eisers] worden afgewezen.
3.25 [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eisers];
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 300,-- aan vast recht en op € 1.356,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker.
Uitgesproken in het openbaar.
1582/106