ABRvS (vz.), 25-05-2004, nr. 200403438/1
ECLI:NL:RVS:2004:AP0391
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Voorzitter)
- Datum
25-05-2004
- Zaaknummer
200403438/1
- LJN
AP0391
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AP0391, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑05‑2004; (Voorlopige voorziening)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Omgevingsvergunning in de praktijk 2004/4131 met annotatie van Redactie
JOM 2008/34
JAF 2004/39 met annotatie van Van der Meijden
Uitspraak 25‑05‑2004
Inhoudsindicatie
De Voorzitter overweegt dat als overtreder in de zin van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht slechts is aan te merken degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Blijkens de tekst van het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting hebben derden en niet verzoekster zich van afval ontdaan op het desbetreffende terrein. Derhalve kan verzoekster niet worden aangemerkt als overtreder van het in artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer opgenomen verbod. Het bestreden besluit is reeds daarom in strijd met artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
200403438/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"N.S. Vastgoed B.V.", gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2004, kenmerk 04/01027, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met overtreding van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 mei 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. Y.B.M. van den Breemer, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.M.R.D. Menting, M.C. de Beus en mr. J.A. van Luijk, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem te brengen.
2.2. Verweerder heeft geconstateerd dat op het terrein van verzoekster, gelegen aan de Boezembocht 31 te Rotterdam, een grote hoeveelheid afval is gestort. Verzoekster heeft hiermee volgens verweerder in strijd gehandeld met artikel 10.2 van de Wet milieubeheer. Om een einde te maken aan deze overtreding heeft verweerder de last onder dwangsom opgelegd. De last houdt, kort weergegeven, in dat verzoekster artikel 10.2 van de Wet milieubeheer binnen twee maanden na het in werking treden van het besluit moet naleven.
2.2.1. Verzoekster stelt dat verweerder de last onder dwangsom ten onrechte aan haar heeft opgelegd. Volgens haar kan zij niet worden aangemerkt als overtreder van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
2.2.2. De Voorzitter overweegt dat als overtreder in de zin van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht slechts is aan te merken degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Blijkens de tekst van het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting hebben derden en niet verzoekster zich van afval ontdaan op het desbetreffende terrein. Derhalve kan verzoekster niet worden aangemerkt als overtreder van het in artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer opgenomen verbod. Het bestreden besluit is reeds daarom in strijd met artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht overweegt de Voorzitter dat dit artikel ingevolge artikel 8:84, vierde lid, van deze wet niet van overeenkomstige toepassing is verklaard op de uitspraak in een voorlopige voorzieningsprocedure.
Gelet hierop kan de Voorzitter verweerder in deze procedure niet veroordelen tot vergoeding van de schade, zodat het verzoek om schadevergoeding reeds hierom moet worden afgewezen.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk van 23 februari 2004, kenmerk 04/01027;
II. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 115,86; het bedrag dient door de deelgemeente Kralingen-Crooswijk te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de deelgemeente Kralingen-Crooswijk aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2004
407.