ABRvS, 26-10-2005, nr. 200501760/1
ECLI:NL:RVS:2005:AU4988
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-10-2005
- Zaaknummer
200501760/1
- LJN
AU4988
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AU4988, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑10‑2005; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 2006/8
JOM 2006/1326
Uitspraak 26‑10‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 oktober 2003 heeft het hoofd van de Scheepvaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (hierna: het hoofd van de scheepvaartinspectie) namens de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) aan appellante medegedeeld dat het schip met bouwnummer 145 (hierna: de "Calamus") ter verkrijging van een Certificaat van Onderzoek voor Rijn en een Certificaat van Goedkeuring B2 (tankvaart, hierna: het Certificaat) volledig aan het ADNR 2003 (Règlement pour le transport des matières dangereuses sur le Rhin, hierna: het ADNR) dient te voldoen.
Partij(en)
200501760/1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Scheepswerf Grave B.V.", gevestigd te Grave,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/3302 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 januari 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het hoofd van de Scheepvaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2003 heeft het hoofd van de Scheepvaartinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (hierna: het hoofd van de scheepvaartinspectie) namens de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) aan appellante medegedeeld dat het schip met bouwnummer 145 (hierna: de "Calamus") ter verkrijging van een Certificaat van Onderzoek voor Rijn en een Certificaat van Goedkeuring B2 (tankvaart, hierna: het Certificaat) volledig aan het ADNR 2003 (Règlement pour le transport des matières dangereuses sur le Rhin, hierna: het ADNR) dient te voldoen.
Bij besluit van 27 oktober 2003 heeft het hoofd van de scheepvaartinspectie namens de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2005, verzonden op 18 januari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 juni 2005 heeft de minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. W.E. van Haveren en ing. B.F.M. Joormann, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: de wet) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen niet is toegestaan, of is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen.
Ingevolge artikel 6 van de wet, voorzover thans van belang, kunnen de regels, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, onder meer betrekking hebben op a. eisen ten aanzien van constructie, inrichting en uitrusting van vervoermiddelen, waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd en
- b.
keuring van vervoermiddelen als bedoeld in onderdeel a.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Stb. 1996, 297) worden, voorzover thans van belang, overeenkomstig het ADNR bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met daarbij aangewezen vervoermiddelen
- a.
niet is toegestaan; of
- b.
is toegestaan mits de daarbij gestelde regels in acht zijn genomen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een regeling, als bedoeld in het eerste lid, aanvullende voorschriften bevatten.
Krachtens voorgaande bepaling is de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (Stcrt. 1998, 247; hierna: de regeling) vastgesteld, welke regeling volgens haar toelichting grotendeels een implementatie bevat van het ADNR. De Nederlandse tekst van het ADNR maakt als bijlage onderdeel uit van de regeling.
Ingevolge randnummer 8.1.8.2 van het ADNR verklaart het Certificaat van Goedkeuring dat het schip is onderzocht en dat constructie en uitrusting in overeenstemming zijn met de desbetreffende voorschriften van het ADNR.
Ingevolge randnummer 9.3.3. van het ADNR dienen tankschepen van het type N te voldoen aan de daar genoemde constructievoorschriften. In randnummer 9.3.3.52 worden de constructievoorschriften ten aanzien van typen en plaatsen van de elektrische inrichtingen weergegeven.
Ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
2.2.
Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel dient te falen, omdat de "Calamus" niet voldeed aan de dwingendrechtelijk voorgeschreven vereisten van het ADNR om voor certificering in aanmerking te komen, nu gewekt vertrouwen volgens vaste jurisprudentie niet kan leiden tot het nemen van een beschikking contra legem. Voorts betoogt appellante dat de rechtbank ten aanzien van het beroep op het evenredigheidsbeginsel ten onrechte heeft overwogen dat - gelet op het dwingende karakter van het ADNR - het hoofd van de scheepvaartinspectie geen andere mogelijkheid heeft dan de afgifte van een Certificaat te weigeren, waarbij voor een afweging van de betrokken belangen geen plaats is. Zij voert aan dat de overweging van de rechtbank dat bij toetsing aan dwingendrechtelijke voorschriften geen ruimte is voor een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel geen stand kan houden. Zij betoogt dat het besluit tot weigering van het Certificaat slechts in stand kan blijven als aan haar schadevergoeding wordt betaald.
2.3.
Het betoog faalt. Daargelaten of er enige grond is voor een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat gewekt vertrouwen volgens vaste jurisprudentie niet kan leiden tot het verlenen van een beschikking contra legem. Indien naar het oordeel van het hoofd van de scheepvaartinspectie de constructie en uitrusting van het schip niet in overeenstemming zijn met de desbetreffende voorschriften van het ADNR, biedt het ADNR geen ruimte om desondanks een Certificaat af te geven. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat, gelet op het dwingendrechtelijke karakter van het ADNR het hoofd van de scheepvaartinspectie geen andere mogelijkheid heeft dan de afgifte van een Certificaat te weigeren. Voor een afweging van de betrokken belangen is geen plaats. Het financiële belang dat appellante naar voren heeft gebracht, kan er dan ook niet toe leiden dat in strijd met het ADNR een Certificaat aan appellante wordt verleend.
Voorzover appellante met het beroep op het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb betoogt dat het besluit tot weigering van een Certificaat slechts in stand kan blijven als aan haar schadevergoeding wordt betaald, faalt dit betoog evenzeer. Nu in dit geval voor een belangenafweging geen ruimte is, is er evenmin ruimte voor nadeelcompensatie op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb vanwege een eventuele schending van het vertrouwensbeginsel.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005
97-440.