ABRvS, 28-01-2000, nr. H01.99.0216
ECLI:NL:RVS:2000:AA4833
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-01-2000
- Zaaknummer
H01.99.0216
- LJN
AA4833
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Bouwrecht (V)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2000:AA4833, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑01‑2000; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 2000/57 met annotatie van prof. mr. F.A.M. Stroink
Uitspraak 28‑01‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Rad van State
H01.99.0216.
Datum uitspraak: 28 JAN. 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Amstelveen, appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 15 december 1998 in het geding tussen:
Publex Stadsmeubilair B.V. te Diemen
en
appellanten.
1. . Procesverloop
Bij besluiten van 12 november 1996 hebben appellanten positief gereageerd op de melding van het voornemen van NZH Infra B.V. (hierna: NZH) tot het bouwen van twee abri's aan de Meander, nabij het busstation in de gemeente Amstelveen, onder verlening van vrijstelling van het "Uitwerkingsplan Stadshart Stadsplein en omgeving" op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de bij het bestemmingsplan 'Stadshart' behorende voorschriften.
Bij besluit van 17 april 1997 hebben appellanten het hiertegen door Publex Stadsmeubilair B.V. (hierna: Publex) gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de motivering van de primaire besluiten en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit en het (ongedateerde) advies van de commissie voor bezwaar en beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 december 1998, verzonden op 28 december 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door Publex tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, de - door haar aangenomen - van rechtswege gedane mededelingen bedoeld in artikel 42, eerste lid, onder b, van de Woningwet herroepen en medegedeeld dat de gemelde bouwwerken geen bouwwerken betreffen als bedoeld in het Besluit rneldingplichtige bouwwerken, zodat voor het oprichten hiervan een bouwvergunning is vereist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 5 februari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 maart 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 26 april 1999 hebben Publex en NZH een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 1999, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr J.M. Hebly, advocaat te Amsterdam, en J.H. Nijman en J. Westra, ambtenaren der gemeente, en Publex, vertegenwoordigd door mr P.W.L. Russell, advocaat te Amsterdam, en M.J. Leenen, gemachtigde, zijn verschenen. NZH is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Appellanten hebben in hoger beroep allereerst betoogd dat de belangen van Publex niet voldoende zijn om rechtstreeks bij de besluiten van 12 november 1996 betrokken te kunnen worden geacht. Dit betoog faalt. Reeds omdat Publex stelt op grond van een met de gemeente Amstelveen gesloten overeenkomst gerechtigd te zijn tot plaatsing van abri's op de lokaties waarop het nu aan NZH is toegestaan twee abri's te plaatsen, is zij belanghebbende bij de besluiten van 12 november 1996.
2.2.
De Afdeling volgt appellanten evenmin in hun betoog dat de rechtbank buiten de grenzen van het aan haar voorgelegde geschil is getreden. Hoewel Publex in de procedure bij de rechtbank niet heeft aangevoerd dat de abri's geen meldingplichtige bouwwerken betreffen, heeft de rechtbank dit terecht onderzocht. Het beroep van Publex was immers gericht op vernietiging van de besluiten van 12 november 1996, waarbij appellanten de door NZH gedane meldingen voor het oprichten van twee abri's hebben geaccepteerd. De rechtbank diende op grond van artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgronden aan te vullen.
2.3.
De rechtbank heeft evenwel ten onrechte geoordeeld dat, nu zich hier niet het geval voordoet van het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de in de brieven van appellanten van 1 oktober 1996 gedane mededelingen niet kunnen worden aangemerkt als mededelingen in de zin van artikel 42, derde lid, van de Woningwet. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich dat, indien kan worden volstaan met het verlenen van een vrijstelling op grond van een in het bestemmingsplan neergelegde vrijstellingsbevoegdheid, de mededeling dat het gemelde bouwwerk een bouwwerk is als bedoeld in het eerste lid, doch dat eerst mag worden gebouwd nadat een binnenplanse vrijstelling is verleend, wordt aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 42, derde lid. De wetgever heeft bij de totstandkoming van dit artikel kennelijk geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat in voorkomende gevallen op grond van een in een bestemmingsplan opgenomen vrijstellingsbevoegdheid vrijstelling kan worden verleend voor een meldingplichtig bouwwerk en dat toepassing van artikel 18a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in die gevallen niet in beeld komt. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van rechtswege gedane mededelingen als bedoeld in artikel 42, zesde lid, van de Woningwet zijn ontstaan. Appellanten waren derhalve bevoegd en gehouden op de meldingen te reageren.
2.4.
Voor zover het hoger beroep van appellanten zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de abri's niet als meldingplichtige bouwwerken kunnen worden aangemerkt, omdat de in artikel 2, aanhef en onder d, van het Besluit meldingplichtige bouwwerken (hierna: het Bmb) genoemde maximale breedtemaat wordt overschreden, overweegt de Afdeling het volgende. Blijkens de stukken hebben de abri's een hoogte van 2,5 meter en een oppervlakte van 0,80 meter bij 12 meter. In de toelichting op voormelde bepaling van het Bmb is de betekenis van de term breedte niet nader uitgewerkt. Uit die toelichting blijkt wel dat dit voorschrift geen planologische, maar uitsluitend een bouwtechnische betekenis heeft. Dit in aanmerking genomen bestaat geen aanleiding onder de breedte van een bouwwerk iets anders te verstaan dan de maat van de kortste zijden in het horizontale vlak. De kortste zijden van de beide abri's hebben een breedte van 0,80 meter en voldoen in dit opzicht derhalve aan artikel 2, aanhef en onder d, van het Bmb. Aangezien ook de hoogte en de inhoud van de abri's blijven binnen de in deze bepaling voorgeschreven maten, is sprake van meldingplichtige bouwwerken.
2.5.
De Afdeling zal vervolgens alsnog de beroepsgronden van Publex beoordelen die tegen het besluit van 17 april 1997 zijn aangevoerd.
2.6.
Uit de ter zitting getoonde plankaarten en de daarop gegeven toelichting, is de Afdeling gebleken dat de lokatie van de ene abri ingevolge het bestemmingsplan 'Stadshart' de bestemming 'Verkeersdoeleinden V' heeft en dat voor de lokatie van de andere abri de nader uit te werken bestemming 'Stadshart' geldt. In het door appellanten vastgestelde 'Uitwerkingsplan Stadshart Stadsplein en omgeving' heeft die lokatie eveneens de bestemming 'Verkeersdoeleinden (V)'. Het oprichten van de abri's is in strijd met de ter zake toepasselijke planvoorschriften. Teneinde realisering van de abri's mogelijk te maken hebben appellanten toepassing gegeven aan de in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan 'Stadshart' aan hen toegekende bevoegdheid om vrijstelling te verlenen voor - onder meer - het oprichten van wachthuisjes voor verkeersdiensten.
2.7.
In beroep heeft Publex tevergeefs aangevoerd dat deze vrijstellingsbepaling niet kon worden toegepast. Artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening staat niet in de weg aan het van overeenkomstige toepassing verklaren van in een bestemmingsplan opgenomen algemene vrijstellingsbepalingen op een uitwerkingsplan. Gelet op het gebruik van het woord 'kleine' en van het verkleinwoord 'gebouwtjes', de toegestane maatvoering, de specifieke functies van zodanige gebouwtjes en de daarbij gegeven opsomming van voorbeelden, is bedoelde vrijstellingsbepaling, anders dan Publex heeft betoogd, voorts voldoende objectief begrensd. Dat de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen ziet op het gehele plangebied, leidt niet tot een ander oordeel.
2.8.
Er bestaat ten slotte geen grond voor het oordeel dat appellanten bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot handhaving van de verleende (binnenplanse) vrijstellingen hebben kunnen besluiten. Aan de commerciële belangen van Publex behoefden zij, nu die belangen in een verwijderd verband staan tot de in geding zijnde afwijking van de wettelijke voorschriften, geen doorslaggevende betekenis toe te kennen.
2.9.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep van Publex dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.10.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 15 december 1998, AWB 9716192; HI.
- III.
verklaart het door Publex bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr P. van Dijk, Voorzitter, en mr C. de Gooijer en mr C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
Bij verhindering van de
ambtenaar van Staat:
w.g. Van Dijk w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 JAN. 2999
58-53. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,