ABRvS, 25-05-2005, nr. 200408400/1
ECLI:NL:RVS:2005:AT6165
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-05-2005
- Zaaknummer
200408400/1
- LJN
AT6165
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AT6165, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑05‑2005; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening
- Vindplaatsen
JOM 2007/682
OGR-Updates.nl 1000991
Uitspraak 25‑05‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 juli 2003 heeft de raad van de gemeente Middelburg (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van appellante om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.
Partij(en)
200408400/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Middelburg,
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/184 van de rechtbank Middelburg van 15 september 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de raad van de gemeente Middelburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2003 heeft de raad van de gemeente Middelburg (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van appellante om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.
Bij besluit van 19 januari 2004 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar, overeenkomstig een advies van 13 november 2003 van de commissie bezwaar- en beroepschriften Middelburg, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 november 2004 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door J.Z. Groenenberg, gemachtigde, en haar [echtgenoot] en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M. Koole, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover thans van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van de schade die zij stelt te lijden ten gevolge van het bestemmingsplan "Streekschool Torenweg". Dit bestemmingsplan voorziet in de aanleg van de Ravensteijnweg en de oprichting van het ROC Zeeland en is door de gemeenteraad vastgesteld op 19 maart 1990 en door gedeputeerde staten van de provincie Zeeland goedgekeurd op 10 juli 1990. Op laatstgenoemde datum is het in werking getreden en in rechte onaantastbaar geworden.
2.3.
Niet in geschil is dat de aan de [locatie] te Middelburg gelegen onroerende zaak door de bestemmingswijziging in waarde is verminderd.
2.4.
Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voormelde planologische maatregel voor haar voorzienbaar is geweest, zodat de door haar geleden schade in beginsel voor haar rekening en risico komt. Volgens appellante heeft zij genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de koopovereenkomst tussen haar en haar vader met betrekking tot voormelde onroerende zaak vóór de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Streekschool Torenweg" tot stand is gekomen.
2.5.
Of sprake is van voorzienbaarheid van de planologische wijziging op grond waarvan het daaruit voortvloeiende nadeel redelijkerwijs voor rekening dient te blijven van degene die stelt schade te hebben geleden, moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor omwonenden in ongunstige zin zou veranderen.
2.6.
Blijkens de door de gemeenteraad overgelegde publicatie in de Staatscourant (Stcr. 1989, nr. 248) heeft het ontwerpbestemmingsplan "Streekschool Torenweg" met ingang van 22 december 1989 gedurende een maand ter inzage gelegen. Voorts blijkt uit een notariële akte dat aan appellante op 28 december 1989 de economische eigendom van de onroerende zaak door haar vader is overgedragen en aan haar door haar vader tevens een onherroepelijke volmacht is verleend om namens hem de onroerende zaak juridisch (en voorzoveel nodig feitelijk) te leveren. Nu tussen 22 december 1989 - een vrijdag - en 28 december 1989 een tijdspanne lag van minder dan één week met daarin een zaterdag, zondag en beide kerstdagen en in aanmerking genomen de tijd die in het algemeen is gemoeid met het opstellen van een notariële akte als de onderhavige, heeft appellante, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in combinatie met de door haar in beroep overgelegde stukken, in onderlinge samenhang bezien, voldoende aannemelijk gemaakt dat de (ver)koop van de economische eigendom van de onroerende zaak vóór de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mondeling is overeengekomen. Gelet hierop, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de gemeenteraad, ervan uitgaande dat eerst vanaf 22 december 1989 van voorzienbaarheid sprake kon zijn, zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde planschade voor appellante op het moment van de aankoop voorzienbaar was en mitsdien niet voor vergoeding in aanmerking komt.
2.7.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, gelet op hetgeen onder 2.6. is overwogen, het beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen.
2.8.
De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 september 2004, Awb 04/184;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van de gemeenteraad van Middelburg van 19 januari 2004;
- V.
veroordeelt de gemeenteraad van Middelburg tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.325,57 (zegge: dertienhonderdvijfentwintig euro en zevenenvijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Middelburg aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- VI.
gelast dat de gemeente Middelburg aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 321,00 (zegge: driehonderdeenentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005
18-435.