ABRvS, 23-04-2008, nr. 200705736/1
ECLI:NL:RVS:2008:BD0349
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-04-2008
- Zaaknummer
200705736/1
- LJN
BD0349
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BD0349, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑04‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2008/419
JOM 2008/482
Uitspraak 23‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van het zonder vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking zijn van de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rumeta B.V., waar gevaarlijke stoffen, omschreven als natriumdichromaat, worden opgeslagen, aan de Groene Allee 36 te Ermelo. Daarbij is bepaald dat, wanneer na 26 mei 2006 de met de wet strijdige situatie niet is beëindigd, de opgeslagen vaten natriumdichromaat op kosten van de overtreder, als hoedanig [appellant] wordt aangemerkt, zullen worden verwijderd en vernietigd.
200705736/1.
Datum uitspraak: 23 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) beslist bestuursdwang toe te passen ter zake van het zonder vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking zijn van de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rumeta B.V., waar gevaarlijke stoffen, omschreven als natriumdichromaat, worden opgeslagen, aan de Groene Allee 36 te Ermelo. Daarbij is bepaald dat, wanneer na 26 mei 2006 de met de wet strijdige situatie niet is beëindigd, de opgeslagen vaten natriumdichromaat op kosten van de overtreder, als hoedanig [appellant] wordt aangemerkt, zullen worden verwijderd en vernietigd.
Bij besluit van 2 april 2007 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Zutphen binnengekomen op 11 mei 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de rechtbank Zutphen binnengekomen op 7 juni 2007. De rechtbank Zutphen heeft beide brieven ter verdere behandeling doorgezonden aan de Afdeling, waar zij op 10 augustus 2007 zijn binnengekomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. G.C. Blom, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Bezemer, A. van Asselt, E. van Beusekom en mr. R.A. Oosterveer, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt, aangezien hij niet als drijver is aan te merken. Hij betoogt dat hij, anders dan het college stelt, noch vertegenwoordiger, noch woordvoerder van Rumeta B.V. is en geen band had of heeft met Rumeta B.V., anders dan het - tot oktober 2005 - op haar verzoek optreden als ad hoc contactpersoon. Zo heeft hij nooit enige formele band gehad met Rumeta B.V. als bestuurder, aandeelhouder of werknemer, heeft hij nooit iets voor Rumeta B.V. gehuurd en heeft hij binnen Rumeta B.V. geen enkele feitelijke zeggenschap. In dit verband voert [appellant] aan dat hij, voor zover daarvoor aanleiding was, steeds overleg heeft gevoerd met [oud-directeur], die destijds directeur was van Rumeta B.V. [appellant] betoogt dat hij niet over de stoffen kon beschikken, die ook niet zijn eigendom waren of zijn. Tijdens de controle van 27 juli 2005 heeft hij slechts meegedeeld dat hij zich op verzoek van Rumeta B.V. zou inspannen om een koper voor de stoffen te vinden. [appellant] betoogt dat hij vanaf oktober 2005 niet meer als ad hoc adviseur is opgetreden voor Rumeta B.V., omdat [oud-directeur], met wie hij goed contact had, sindsdien geen positie meer bekleedde binnen Rumeta B.V. De naam "[appellant]" op de sleutel van de schuur is aangebracht door de verhuurder en moet volgens [appellant] duiden op [naam persoon A] of [naam persoon B], die gedurende tientallen jaren bestuurders en contactpersonen waren, aldus [appellant].
2.2.1. Het college betoogt dat [appellant] als overtreder is aan te merken, omdat uit de feitelijke gedragingen van [appellant] kan worden afgeleid dat hij drijver van de inrichting is. Tijdens de controles en het hele proces heeft hij zich volgens het college opgeworpen als vertegenwoordiger en woordvoerder van Rumeta B.V. Bij de controle van 27 juli 2005 is [appellant] als contactpersoon aanwezig geweest een heeft hij zich bereid verklaard het opgeslagen natriumdichromaat voor 1 december 2005 te verwijderen, aldus het college. Verder toont onder meer de brief van [appellant] van 21 september 2005 volgens het college aan dat [appellant] optreedt namens Rumeta B.V. en toegang heeft tot het perceel en de schuur. [appellant] was volgens het college op de hoogte van de aanwezigheid en de aard van de stoffen. Voorts staat op de sleutel van de schuur de naam "[appellant]" en heeft de verhuurder van de schuur aangegeven dat de schuur al tientallen jaren wordt gehuurd door Rumeta B.V., in de persoon van [appellant], aldus het college. [appellant] kon over het natriumdichromaat beschikken en heeft het in zijn macht gehad de overtreding te beëindigen, aldus het college.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat voor het antwoord op de vraag naar het overtrederschap van belang is of [appellant] kan worden aangemerkt als drijver van de door het college gestelde inrichting. In dit verband overweegt de Afdeling dat [appellant] nooit een positie bij Rumeta B.V. heeft bekleed. Hij is slechts in het verleden op verzoek van [oud-directeur], de toenmalige directeur, af en toe als ad hoc contactpersoon of adviseur opgetreden voor Rumeta B.V., zoals mede blijkt uit zijn brief van 21 september 2005. Niet aannemelijk is geworden dat hij de schuur voor Rumeta B.V. huurde. Voorts is niet aannemelijk geworden dat [appellant], nadat [oud-directeur] op 25 oktober 2005 als directeur van Rumeta B.V. uit functie is getreden, nog enige betrokkenheid bij Rumeta B.V. heeft gehad. Evenmin is aannemelijk geworden dat [appellant] zelfstandig kon beschikken over de opgeslagen stoffen of na oktober 2005 nog toegang tot de schuur dan wel anderszins enige betrokkenheid bij de activiteiten had. Gelet hierop is ten aanzien van [appellant] niet van een zodanige zeggenschap over of invloed op Rumeta B.V. of de activiteiten gebleken dat [appellant] zou kunnen worden aangemerkt als drijver. Het college heeft [appellant] derhalve ten onrechte aangemerkt als overtreder.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 2 april 2007 komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 10 mei 2006 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd, behoeft gelet hierop geen bespreking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] in zijn bezwaarschrift een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu, gelet op het voorgaande, is voldaan aan de vereisten van dit artikellid, dient het college mede te worden veroordeeld in de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo van 2 april 2007, kenmerk 2007/6133;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo van 10 mei 2006, kenmerk 2006/10227;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 2 april 2007;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ermelo aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ermelo aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Ermelo aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2008
271-209.