ABRvS, 14-07-2010, nr. 200905761/1/M2
ECLI:NL:RVS:2010:BN1122
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-07-2010
- Zaaknummer
200905761/1/M2
- LJN
BN1122
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Inrichting landelijk gebied
Milieurecht / Geluid en trillingen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BN1122, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑07‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften gesteld voor een horeca-inrichting annex sociëteit aan de Oude Boteringestraat 19 te Groningen.
200905761/1/M2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Hanze Sociëteit Groningen en de vereniging Vereniging Hanze Sociëteit Groningen (hierna: de sociëteit), gevestigd te Groningen,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften gesteld voor een horeca-inrichting annex sociëteit aan de Oude Boteringestraat 19 te Groningen.
Bij besluit van 25 juni 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft het college het door de stichting Hanze Sociëteit Groningen en de vereniging Hanze Sociëteit Groningen (hierna in enkelvoud: de sociëteit) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de sociëteit bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De sociëteit, het college en [partijen] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2010, waar de sociëteit, vertegenwoordigd door W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P. Wemes, M. Pama en W. Steur, zijn verschenen. Voorts zijn daar [partijen] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De inrichting, waarvoor bij het besluit van 29 april 2008 maatwerkvoorschriften zijn gesteld met betrekking tot de geluidemissie van de inrichting, is gevestigd in een pand, bestaande uit drie verdiepingen met meerdere vertrekken. In het pand is onder meer een restaurant met een bar (hierna: de zaal aan de voorzijde) en een grote zaal voor presentaties en partijen aan de achterzijde (hierna: de grote zaal aan de achterzijde) gevestigd. Via de grote zaal aan de achterzijde is een terrein bereikbaar, dat als terras wordt gebruikt.
2.2. Het beroep richt zich tegen de maatwerkvoorschriften 6, 7, 10, 11, 13, 15 en 17.
In voorschrift 6 is - kort weergegeven - bepaald dat het zonder schriftelijke toestemming verboden is één of meer geluidinstallaties/-apparaten aanwezig te hebben die niet zijn aangesloten op de geluidbegrenzer(s).
In voorschrift 7 is - kort weergegeven - bepaald dat het verboden is niet afgestelde en niet afgeregelde geluidinstallaties/-apparaten te gebruiken.
In voorschrift 10 is bepaald dat het verboden is in de inrichting levende muziek ten gehore te brengen.
In voorschrift 11 is bepaald dat de ramen tijdens het ten gehore brengen van muziek gesloten moeten zijn.
In voorschrift 13 is - kort weergegeven - bepaald dat de buitendeuren aan de achterzijde van het pand zelfsluitend moeten zijn en dienen te zijn voorzien van een rubberen aanslag en dat alle buitendeuren van het pand tijdens het ten gehore brengen van (muziek)geluid, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van goederen en/of personen, gesloten moeten zijn.
In voorschrift 15 is bepaald dat het niet is toegestaan op het binnenterrein aan de achterzijde van de inrichting activiteiten met bezoekers te organiseren, muziek ten gehore te brengen of een terras te exploiteren.
In voorschrift 17 is bepaald dat aan alle in de inrichting werkzame personen instructies moeten zijn verstrekt met betrekking tot de door hen te verrichten werkzaamheden, die zijn afgestemd op het gestelde in het besluit.
2.3. De sociëteit voert aan dat het in strijd is met het doel en de strekking van het Activiteitenbesluit om voor een nieuwe inrichting een standaard pakket maatwerkvoorschriften op te leggen. Volgens haar is daarmee geen sprake meer van maatwerkvoorschriften, maar van algemene regels. Voor zover het college heeft gemeend dat het noodzakelijk was om maatwerkvoorschriften te stellen naar aanleiding van klachten van omwonenden, voert de sociëteit aan dat deze klachten reeds van jaren geleden dateren zodat ten tijde van het nemen van het primaire besluit geen aanleiding meer bestond om alsnog maatwerkvoorschriften te stellen.
2.3.1. Het college stelt dat het naar aanleiding van structurele klachten van omwonenden over geluidhinder heeft besloten om een akoestisch onderzoek te laten uitvoeren naar de geluidbelasting vanwege het in werking zijn van de inrichting. Uit dit onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van Akoestisch Adviesbureau Vrancken van 12 januari 2009 (hierna: het geluidrapport), is volgens het college gebleken dat om met name in de grote zaal aan de achterzijde van de sociëteit en op het terras aan de geluidgrenswaarden uit artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit te kunnen voldoen, het stellen van de in geding zijnde maatwerkvoorschriften noodzakelijk is.
2.3.2. Artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit geeft de bevoegdheid om ten aanzien van een inrichting gedragsregels of technische voorzieningen voor te schrijven die er toe dienen dat aan geldende geluidsnormen wordt voldaan. Anders dan de sociëteit stelt, zijn in de in geding zijnde maatwerkvoorschriften gedragsregels of technische voorzieningen voorgeschreven waarmee is beoogd om de naleving van de geluidgrenswaarden uit artikel 2.17, eerste lid, onder a van het Activiteitenbesluit te waarborgen. De beroepsgrond faalt.
2.4. De sociëteit voert aan dat de gestelde maatwerkvoorschriften niet noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de in het Activiteitenbesluit gestelde geluidgrenswaarden. Volgens haar is het in voorschrift 10 gestelde verbod op levende muziek niet noodzakelijk en onnodig bezwarend. Zij kan zich er verder niet mee verenigen dat alle geluidinstallaties volgens de voorschriften 6 en 7 moeten zijn aangesloten op een geluidbegrenzer. Zij wijst er daarbij op dat zij zelf over een geluidmeter beschikt. Volgens haar is het onredelijk om deze eis te stellen voor zover het de geluidinstallaties van derden betreft die binnen de inrichting optreden. Zij stelt verder dat het onnodig is om alle ramen en deuren gesloten te houden tijdens het ten gehore brengen van muziek, zoals in de voorschriften 11 en 13 is voorgeschreven. Zij betwist dat het noodzakelijk zou zijn om de buitendeuren aan de achterzijde zelfsluitend uit te voeren, zoals in voorschrift 13 is voorgeschreven. Zij kan zich verder niet verenigen met voorschrift 17. Tot slot is het in voorschrift 15 opgenomen verbod op het gebruik van het terras voor de dag- en avondperiode volgens haar onnodig bezwarend.
2.4.1. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge artikel 2.20, vijfde lid, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
2.4.2. Volgens het geluidrapport zijn op 13, 18, 19, 20 en 30 december 2008 geluidmetingen verricht in verband met de door omwonenden ondervonden geluidoverlast vanwege het in werking zijn van de inrichting. Deze geluidmetingen zijn verricht op verschillende tijdstippen tussen 21.00 en 0.30 uur. In het geluidrapport is geconcludeerd dat de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit ter plaatse van woningen aan de Rode Weeshuisstraat op 13 december 2008 met 20 dB(A) en op 18 december 2008 met 16 dB(A) werden overschreden op het moment dat levende muziek ten gehore werd gebracht vanuit de grote zaal aan de achterzijde van de inrichting in de avond- en nachtperiode. In het deskundigenbericht wordt gesteld dat deze overschrijdingen onder meer worden veroorzaakt door de zeer beperkte geluidisolatie van de grote zaal aan de achterzijde en vanwege de ligging van de inrichting ten opzichte van de woning aan de [locatie]. Voorts wordt in het deskundigenbericht gesteld dat de binnen de inrichting aanwezige geluidmeter niet voldoet aan de daaraan in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 gestelde eisen. De Afdeling ziet in hetgeen de sociëteit heeft aangevoerd geen aanleiding om in zoverre aan de bevindingen in het deskundigenbericht te twijfelen. Uit het in opdracht van de sociëteit uitgevoerde geluidonderzoek van adviesbureau Van der Weele van 16 maart 2006 blijkt verder dat zelfs wanneer voorzieningen worden getroffen ter verbetering van de geluidisolatie van de grote zaal aan de achterzijde, nog steeds een overschrijding te verwachten is in de avond- en nachtperiode wanneer versterkte levende muziek ten gehore wordt gebracht. Gelet op de geconstateerde overtredingen ziet de Afdeling, mede gezien het gestelde in het deskundigenbericht en het geluidonderzoek van 16 maart 2006, geen aanleiding voor het oordeel dat maatwerkvoorschrift 10 niet noodzakelijk is in het belang van de bescherming van het milieu, voor zover het de grote zaal aan de achterzijde betreft.
Blijkens de stukken zijn in de zaal aan de voorzijde voorzetramen geplaatst, waardoor de geluidbelasting is gereduceerd. De sociëteit heeft onweersproken gesteld dat het plaatsen van de voorzetramen een reductie van de geluidbelasting oplevert van circa 10 dB(A). Niet gebleken is dat de in maatwerkvoorschrift 2 gestelde geluidgrenswaarden zullen worden overschreden bij het ten gehore brengen van levende muziek in de zaal aan de voorzijde. Nu maatwerkvoorschrift 10 ook geldt voor het ten gehore brengen van levende muziek in de zaal aan de voorzijde, is de Afdeling van oordeel dat het voorschrift in zoverre niet noodzakelijk is ter bescherming van de belang van het milieu.
De beroepsgrond slaagt in zoverre.
2.4.3. De Afdeling deelt de stelling van de sociëteit niet dat het onevenredig is om de geluidinstallaties aan te sluiten op een geluidbegrenzer, zoals in de maatwerkvoorschriften 6 en 7 is voorgeschreven. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat de begrenzing van eigen apparatuur van derden technisch mogelijk en naleefbaar is. De Afdeling ziet in hetgeen de sociëteit aanvoert, mede gelet op de omstandigheid dat overschrijdingen van de in het Activiteitenbesluit gestelde geluidgrenswaarden zijn geconstateerd, geen reden om in zoverre aan de bevindingen in het deskundigenbericht te twijfelen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel van de voorschriften 6 en 7 niet noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van het milieu. De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.4.4. In maatwerkvoorschrift 13 is onder meer voorgeschreven dat de deuren aan de achterzijde van het pand zelfsluitend moeten worden uitgevoerd. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat deze maatregel noodzakelijk is om te waarborgen dat overlast vanwege stemgeluid wordt beperkt. In hetgeen de sociëteit heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om in zoverre te twijfelen aan de bevindingen van het deskundigenbericht. De beroepsgrond faalt in zoverre.
De maatwerkvoorschriften 11 en 13 impliceren door de wijze waarop deze zijn geformuleerd dat ten tijde van het ten gehore brengen van muziek alle ramen en buitendeuren van alle ruimten van de inrichting gesloten moeten zijn. Het college heeft erkend dat deze voorschriften aanpassing behoeven omdat het niet nodig is om alle ramen en buitendeuren van alle ruimten van de inrichting gesloten te houden wanneer muziek ten gehore wordt gebracht. Gelet hierop verdraagt het bestreden besluit zich, wat deze voorschriften betreft, niet met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre.
2.4.5. Ten aanzien van voorschrift 15 wordt in het deskundigenbericht gesteld dat indien meer dan 15 personen die met stemverheffing spreken aanwezig zijn op het terras, reeds een overschrijding plaatsvindt van de in het Activiteitenbesluit gestelde geluidgrenswaarden. Deze overschrijding wordt groter naarmate zich meer mensen op het terras bevinden die continu met elkaar spreken. Niet aannemelijk is gemaakt dat de bevindingen in het deskundigenbericht in zoverre onjuist zijn. Gelet op de omstandigheid dat bij het gebruik van het terras al snel een overschrijding van de in het Activiteitenbesluit gestelde geluidgrenswaarden plaatsvindt, is de in het voorschrift gestelde beperking naar het oordeel van de Afdeling niet onevenredig in verhouding tot de belang van het bescherming van het milieu.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.4.6. Ten aanzien van maatwerkvoorschrift 17 overweegt de Afdeling dat dit geen ongebruikelijk voorschrift is. De sociëteit heeft haar stelling dat het voorschrift onevenredig is in verhouding tot het belang van de bescherming van het milieu niet nader onderbouwd, zodat er geen aanleiding bestaat om het bestreden besluit in zoverre te vernietigen. De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.5. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 25 juni 2009 dient te worden vernietigd, voor zover het de voorschriften 10, 11 en 13 betreft. De Afdeling zal ten aanzien van deze voorschriften op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het besluit van 29 april 2008 dient te worden herroepen, voor zover het de voorschriften 10, 11 en 13 betreft. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 25 juni 2009, kenmerk DI09.1938075/200800224, voor zover het de voorschriften 10, 11 en 13 betreft;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 29 april 2008, voor zover het de voorschriften 10, 11 en 13 betreft;
IV. bepaalt dat de voorschriften 10, 11 en 13 als volgt luiden:
Voorschrift 10
"Het is verboden in de inrichting levende muziek ten gehore te brengen, met uitzondering van de zaal aan de voorzijde, met dien verstande dat de in voorschrift 2 gestelde geluidgrenswaarden ook in dat geval worden nageleefd."
Voorschrift 11
"De ramen van de ruimten van het pand waar muziek ten gehore wordt gebracht, moeten ten tijde van het ten gehore brengen daarvan, zijn gesloten."
Voorschrift 13
"De buitendeuren aan de achterzijde van het pand moeten zelfsluitend zijn en zijn voorzien vaneen rubberen aanslag zodat zij zonder lawaai sluiten. De buitendeuren van de ruimten van het pand waar muziek ten gehore wordt gebracht, moeten ten tijde van het ten gehore brengen van muziek, zijn gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van goederen en/of personen.";
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 25 juni 2009 voor zover dat is vernietigd;
VI. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Groningen tot vergoeding van bij de Stichting Hanze Sociëteit Groningen en de Vereniging Hanze Sociëteit Groningen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1242,90 (zegge: twaalfhonderdtweeënveertig euro en negentig cent), waarvan een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan de Stichting Hanze Sociëteit Groningen en de Vereniging Hanze Sociëteit Groningen het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
407.