HR, 17-01-2003, nr. 37 732
ECLI:NL:HR:2003:AF2998
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-01-2003
- Zaaknummer
37 732
- LJN
AF2998
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2003:AF2998, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑01‑2003; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Milieurecht Totaal 2003/1137 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
BNB 2003/106 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
WFR 2003/198, 1
V-N 2003/9.29 met annotatie van Redactie
NTFR 2003/247 met annotatie van drs. Chr.J.M. Noordermeer Van Loo MRICS
Uitspraak 17‑01‑2003
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 37.732
17 januari 2003
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 augustus 2001, nr. 99/638, betreffende na te melden aanslag in de ingezetenenomslag.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de ingezetenenomslag van het waterschap IJsseldelta ten bedrage van ƒ 95 opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het waterschap Groot Salland (rechtsopvolger van het waterschap IJsseldelta) is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Voorzover onderdeel 1 van het middel berust op de opvatting dat in de Verordening op de waterschapsomslagen van het waterschap IJsseldelta onder 'taakgebied' iets anders wordt verstaan dan het bij het waterschapsreglement aangegeven beheersgebied van het waterschap, en wel in die zin dat het gedeelte van dat beheersgebied dat buitendijks is gelegen - en waar ook belanghebbendes woning ligt -, daar buiten valt, faalt het. Met de definitie in artikel 1, aanhef en letter a, van de verordening heeft het verenigd college kennelijk juist bedoeld het begrip taakgebied te definiëren als het bij het waterschapsreglement aangegeven beheersgebied van het waterschap. De aldaar voorkomende bijzin 'waarin de aan het waterschap opgedragen waterschapstaken worden behartigd' is niet bedoeld om een deel of delen van dat gebied uit te zonderen, maar slechts als nadere aanduiding van het bedoelde beheersgebied in zijn totaliteit.
3.2.
Het onderdeel faalt ook voor het overige. 's Hofs oordeel dat in artikel 118, lid 3, van de Waterschapswet onder 'gebied van het waterschap' moet worden verstaan het gebied zoals dit op de voet van artikel 2, lid 1, van de Waterschapswet (tekst 1995) door provinciale staten bij reglement is begrensd, is juist, en zijn daarop voortbouwende oordeel dat belanghebbende terecht als ingezetene is aangemerkt, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst.
3.3.
Onderdeel 2 van het middel keert zich tegen 's Hofs verwerping van belanghebbendes beroep op - naar de Hoge Raad verstaat - het beginsel dat ongelijke gevallen voor de belastingheffing naar de mate van ongelijkheid ongelijk moeten worden behandeld. Ook dit onderdeel faalt, omdat 's Hofs oordeel - wat er zij van de daarvoor gegeven motivering - juist is. De wetgever heeft het algemene belang dat iedere ingezetene van het waterschap heeft bij 'wonen-werken-leven' binnen het gebied waar het waterschap zijn taken uitoefent, de grond geacht voor de ingezetenenomslag (vgl. HR 17 maart 1999, nr. 33295, BNB 1999/179). Dat algemene belang is voor belanghebbende, die juist buiten de dijk woont, kennelijk niet of althans niet noemenswaardig anders dan voor andere ingezetenen. Van een overduidelijke onevenredigheid is derhalve geen sprake.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2003.