ABRvS, 23-04-2010, nr. 201002553/1/M2
ECLI:NL:RVS:2010:BM2616
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-04-2010
- Zaaknummer
201002553/1/M2
- LJN
BM2616
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BM2616, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑04‑2010; (Voorlopige voorziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 november 2009 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd. Bij besluit van 18 februari 2010 heeft het college besloten tot invordering van de als gevolg van het niet naleven van die last verbeurde dwangsommen.
201002553/1/M2.
Datum uitspraak: 23 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2009 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd. Bij besluit van 18 februari 2010 heeft het college besloten tot invordering van de als gevolg van het niet naleven van die last verbeurde dwangsommen.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2010, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2010, waar [verzoekers], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door S. Dsane en mr. R.A.A.H.H. van Rossum, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 30 november 2009 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat binnen twee weken moet worden gestart met de saneringswerkzaamheden op de [locatie] te Dieren. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd conform het saneringsplan, voldoen aan de Kwalibo-eisen en ononderbroken worden gecontinueerd. De hoogte van de dwangsom is gesteld op € 7.500,00 per week, met een maximum van € 45.000,00.
2.2. Het college heeft bij een controle op 6 januari 2010 geconstateerd dat niet aan de gestelde last werd voldaan, omdat de werkzaamheden niet conform het saneringsplan werden uitgevoerd. Bij een controle op 13 januari 2010 is vastgesteld dat deze situatie ongewijzigd is gebleven, zodat het college overgaat tot invordering van de verbeurde dwangsommen.
2.3. [verzoekers] stellen dat het college de verbeurde dwangsommen ten onrechte heeft ingevorderd en beroepen zich daarbij op overmacht.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het saneringsplan uitgaat van het gebruik van twee pompen. Op 23 november 2009 is gestart met de sanering door het aanzetten van de eerste pomp. De tweede pomp is enige weken later onder toezicht van een gecertificeerd bedrijf aangesloten. Op 20 december 2009 is geconstateerd dat een leiding van de tweede pomp was gesprongen. Om de werking van de eerste pomp niet in gevaar te brengen is de leiding van de tweede pomp niet gerepareerd, maar is die pomp op dat moment uitgeschakeld. Door een aanhoudende vorstperiode was het vervolgens niet mogelijk eerder dan 18 januari 2010 de tweede pomp operationeel te krijgen. Sindsdien zijn de saneringswerkzaamheden echter ononderbroken gecontinueerd. Ter zitting heeft het college aangegeven dat onder de huidige omstandigheden ten genoegen van hem wordt gesaneerd.
2.5. Het komt de voorzitter voor dat [verzoekers] om aan de bij besluit van 30 november 2009 opgelegde last onder dwangsom te kunnen voldoen alle maatregelen die redelijkerwijs van hen kunnen worden verwacht, hebben genomen. In het bestreden besluit stelt het college slechts dat hij geen bijzondere omstandigheden ziet die aanleiding geven om af te zien van het innen van de verbeurde dwangsommen. Een nadere motivering van dit standpunt ontbreekt. De voorzitter overweegt dat het college bij de beoordeling van het besluit op bezwaar alsnog kan ingaan op de onder 2.4 genoemde omstandigheden. Gelet op het vorenstaande en overwegende dat ter zitting is gebleken dat het niet onmogelijk is dat [verzoekers] tijdens de bezwaarprocedure het college zullen verzoeken om met toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de looptijd van de last met terugwerkende kracht op te schorten, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 18 februari 2010, kenmerk 2009-012800;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 38,85 (zegge: achtendertig euro en vijfentachtig cent);
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010
262-628.