Hof Arnhem, 15-06-2010, nr. 200.046.058
ECLI:NL:GHARN:2010:BN3235
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
15-06-2010
- Zaaknummer
200.046.058
- LJN
BN3235
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Alimentatie
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BN3235, Uitspraak, Hof Arnhem, 15‑06‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 157 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2010/140 met annotatie van P. Vlaardingerbroek
Uitspraak 15‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Alimentatie voor de vrouw, draagkracht van de man bij wie de drie kinderen van partijen wonen; welke norm: eenouder norm met 45% of alleenstaande norm met 60% en de kosten van de kinderen?
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.046.058
(zaaknummer rechtbank 98525 FA RK 08-2216)
beschikking van de familiekamer van 15 juni 2010
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. C.J. Lunenberg-Demenint te Nunspeet,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops te Ermelo.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zutphen van 24 juni 2009, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2009, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover het betreft de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 1.203,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans met een zodanig bedrag hoger dan € 853,- per maand als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 november 2009, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het principaal beroep het verzoek van de vrouw in hoger beroep af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking op het punt van de vaststelling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage van de man te bepalen op € 400,- per maand althans op een lager bedrag dan € 853,- per maand.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 11 januari 2010, waarin zij het hof verzoekt het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen.
2.4 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 25 maart 2010 een brief van mr. Lunenberg-Demenint van 24 maart 2010 met bijlagen;
- op 29 april 2010 een brief van mr. Bruggink-de Bruyn Kops van 28 april 2010 met bijlagen.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 11 mei 2010 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun advocaat.
2.6 Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste aanleg.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 27 mei 1992 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 27 augustus 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], verder te noemen “[kind 1]”, op [geboortedatum] 1994;
- [kind 2], verder te noemen “[kind 2]”, op [geboortedatum] 1995 en
- [kind 3], verder te noemen “[kind 3]”, op [geboortedatum] 2000,
verder te noemen “de kinderen”, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank voorts voor zover hier van belang bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 853,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Ten aanzien van de man
3.4 De man vormt met de kinderen een gezin. Het inkomen van de man bedroeg blijkens de salarisspecificaties van januari 2009 tot en met maart 2009, januari 2010 en februari 2010 € 5.444,46 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Vanaf april 2010 bedraagt het inkomen van de man blijkens de salarisspecificatie van april 2010 € 5.553,35 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Daarnaast ontvangt hij een eindejaarsuitkering van € 3.528,- bruto per jaar. De man heeft naast de algemene heffingskorting en de arbeidskorting recht op extra heffingskortingen: de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
3.5 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 1.396,73 aan hypotheekrente;
- € 91,30 aan hypothecaire aflossing;
- € 255,25 aan premie levensverzekeringen gekoppeld aan de hypotheek;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 322,33 aan ziektekosten in 2009:
- € 86,25 premie basisverzekering ZVW,
- € 79,96 premie aanvullende verzekering,
- € 13,- eigen risico,
- € 186,12 door werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW,
verminderd met de in 2009 in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie
ZVW € 43,- per maand voor een alleenstaande;
- € 299,46 aan ziektekosten in 2010:
- € 88,77 premie basisverzekering ZVW,
- € 45,70 premie aanvullende verzekering,
- € 14,- eigen risico,
- € 194,99 door werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW,
verminderd met de in 2010 in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie
ZVW € 44,- per maand voor een alleenstaande;
- € 6,22 aan premie begrafenisverzekering.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.986,- per jaar.
Ten aanzien van de vrouw
3.6 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1964, is alleenstaand. De huur van de vrouw bedraagt
€ 458,- per maand. De premie voor de basisverzekering ZVW bedraagt € 96,- per maand. In het kader van de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen heeft de vrouw wegens overbedeling van de man ontvangen € 101.500,-. Een deel van dat bedrag is opgegaan aan verbouwingskosten, herinrichtingskosten, advocaatkosten en gebruikt ter dekking van de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Thans resteert nog circa € 60.000,-.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de door de rechtbank met ingang van 27 augustus 2009 vastgestelde bijdrage van de man van € 853,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2 De man betwist niet dat de vrouw enige behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud heeft, maar stelt dat de vrouw deels voor € 1.500,- à € 1.000,- bruto per maand in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De man stelt dat de vrouw kan gaan werken en voorts dat zij een rendement van 4% kan behalen over het bedrag dat zij wegens overbedeling heeft ontvangen. De vrouw betwist dat.
4.3 Gezien de leeftijd van de vrouw (zij is thans 45 jaar), de omstandigheid dat de vrouw al geruime tijd, sinds aanvang huwelijk, niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen en haar langdurig bestaande psychiatrische problemen, is naar het oordeel van het hof thans niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door te gaan werken.
4.4 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij 1,2% rente ontvangt over het resterende gedeelte van de overbedelingsuitkering van circa € 60.000,-. De opbrengst uit vermogen bedraagt dan € 720,- per jaar. De man stelt dat de vrouw 4% rendement over haar vermogen kan behalen. Het hof is van oordeel dat ook als de vrouw 4% rendement zou behalen over haar vermogen zij behoefte heeft een de verzochte bijdrage van € 1.203,- per maand. Het hof berekent de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op € 1.661,- netto per maand rekening houdend met het gezinsinkomen en met toepassing van de 60% regel als volgt. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont, kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.817,- (€ 4.003,- verminderd met de door werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 186,-) en verminderd met de kosten van de kinderen volgens de tabel kosten kinderen behorend bij het rapport Alimentatienormen van 2009 van de werkgroep Alimentatienormen van € 1.049,- per maand voor de drie kinderen samen.
Ten slotte heeft de man gesteld dat de vrouw recent een erfenis heeft ontvangen en dat zij een deel van die gelden kan aanwenden om in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. De vrouw betwist dat en stelt dat zij geen gelden heeft ontvangen uit de nalatenschap van haar vader, omdat de nalatenschap onverdeeld is. Aangezien er sprake is van een onverdeelde nalatenschap en niet is gebleken dat de vrouw daaruit op enigerlei wijze inkomsten heeft houdt het hof geen rekening met deze nalatenschap.
4.5 Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de man.
4.6 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.7 Het hof rekent ten aanzien van het inkomen van de man met drie perioden, te weten van 27 augustus 2009 tot 1 januari 2010, van 1 januari 2010 tot 1 april 2010 en vanaf 1 april 2010 in verband met de verandering in het inkomen van de man per 1 april 2010.
4.8 Partijen verschillen van mening over de vraag welke norm er gehanteerd dient te worden voor de berekening van de draagkracht van de man. Er zijn twee mogelijkheden: de norm voor een alleenstaande ouder en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 45, die de rechtbank heeft gehanteerd met instemming van de vrouw, of de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60 waarbij tevens rekening wordt gehouden met de kosten van de kinderen voorzover die voor rekening van de man komen, zoals de man in hoger beroep bepleit. De vrouw stelt dat zij ook bijdraagt in de kosten van de kinderen, aangezien zij [kind 3] drie keer per week voor en na school opvangt en alle kinderen drie van de vier weekenden deels of geheel plus de helft van de vakanties en feestdagen opvangt. De man betwist dit niet. Het hof stelt haar bijdrage in de kosten van de kinderen vast op € 90,- per maand, zodat het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt € 959,- (€ 1.049,- -/- € 90,-). Gelet op de wettelijke voorrangsregel voor het onderhoud van kinderen zoals deze geldt sinds 1 maart 2009 en de omstandigheid dat de man de kosten van de drie kinderen voor het grootste gedeelte voor zijn rekening neemt, acht het hof het in dit geval redelijk te rekenen met de norm voor een alleenstaande met het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60 en de kosten van de kinderen van € 959,- per maand, die de man draagt, in aanmerking te nemen als last in het draagkrachtloos inkomen van de man, en dus niet zoals de man voorstelt ten laste van de draagkracht te brengen. Dit laatste is erg nadelig voor de vrouw. Het hof acht dat dan ook niet redelijk.
4.9 Voorts houdt het hof rekening met de hypothecaire aflossing van € 91,30 per maand omdat het hof, met de rechtbank en de man, van oordeel is dat hier sprake is van een verplichting die tijdens het huwelijk door partijen samen is aangegaan en de woonlast van de man gelet op zijn inkomen en zijn gezinssamenstelling niet onredelijk hoog is.
4.10 Ten aanzien van de door de man opgevoerde niet-vergoede ziektekosten van € 135,- per maand is het hof met de vrouw van oordeel dat de man geen compleet overzicht heeft verschaft van alle ziektekostennota’s over 2009 en 2010 en van de niet door de verzekeraar vergoede kosten, waaruit kan worden opgemaakt dat de man dit bedrag gemiddeld per maand moet uitgeven aan niet vergoede medische kosten voor de kinderen en hemzelf, orthodontiekosten voor de kinderen en kosten voor een bril voor [kind 2]. Het hof houdt daarom geen rekening met deze post extra ziektekosten.
4.11 Het hof houdt voorts geen rekening met de opgevoerde last van € 40,- per maand aan kosten voor opvang van [kind 3] van één dagdeel in de week na school door een vriendin van de man nu de man ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat deze vriendin als vergoeding hiervoor de auto van de man kan gebruiken als zij ‘s nachts werkt. Dit betreft dus een vergoeding in natura die niet ten koste van de liquide middelen van de man gaat.
4.12 Ten aanzien van de autokosten voor woon-werkverkeer van de man van [woonplaats] naar Apeldoorn overweegt het hof dat aannemelijk is dat de man deze kosten 4 maal per week maakt en dat de man hiervoor in 2009 geen vergoeding van de werkgever ontving. In 2010 ontvangt de man hiervoor van zijn werkgever blijkens zijn salarisspecificaties € 47,44 per maand netto. Het hof houdt in 2009 rekening met € 143,75 per maand (75 km x € 0,125 x 4 x 46 weken : 12) en in 2010 met € 96,31 per maand (€ 143,75 - € 47,44).
4.13 Met de door de man opgevoerde studiekosten houdt het hof, met de vrouw, geen rekening. De man erkent in hoger beroep het verweer van de vrouw wel dat de studiekosten voor rekening van de werkgever komen, maar hij stelt dat de bijkomende kosten ten laste van hem blijven. Hij heeft echter geen goed overzicht verstrekt van die bijkomende kosten en de kosten die de werkgever vergoedt zodat een en ander niet controleerbaar is, nog daargelaten of deze kosten prioriteit hebben boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw. De man stelt wel maar heeft tegenover de betwisting van de vrouw niet onderbouwd dat deze kosten noodzakelijk zijn voor behoud van zijn werkzaamheden. Zonder nadere toelichting, die hier ontbreekt, beschouwt het hof voorts kosten voor hard- en software niet als studiekosten.
4.14 De man stelt dat hij extra kosten heeft behorende bij het tweetalig VWO onderwijs voor [kind 1] van € 80,- per maand. De vrouw betwist niet dat deze kosten gemaakt worden maar stelt dat deze kosten niet hoger zijn dan normaal en bestreden kunnen worden uit het bedrag van € 1.049,- per maand volgens de eerder genoemde tabel kosten kinderen. Tegenover dit gemotiveerde verweer heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten niet uit tot de normale kosten van een scholier behoren maar bovenmatig zijn. Voorts overweegt het hof dat de vrouw heeft aangeboden na onderling overleg en overlegging van nota’s te willen meebetalen aan extra kosten voor excursies van [kind 1]. Op grond hiervan houdt het hof geen rekening met extra studiekosten van [kind 1].
4.15 Het hof is, met de rechtbank en de vrouw, van oordeel dat de opgevoerde giften van € 98,- per maand geen prioriteit hebben boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw, zodat het hof hiermee geen rekening houdt. Dat partijen tijdens hun huwelijk op grond van hun geloofsovertuiging steeds dergelijke giften deden, maakt dat oordeel niet anders.
4.16 Ten slotte houdt het hof rekening met € 100,- per maand aan kosten voor een huishoudelijke hulp, aangezien de man zijn fulltime baan combineert met de zorg voor de drie kinderen.
4.17 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw over de periode van 27 augustus 2009 tot 1 januari 2010 van € 638,- per maand, met ingang van 1 januari 2010 van € 729,- per maand en met ingang van 1 april 2010 van € 808,- per maand.
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als na te melden.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 24 juni 2009, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 27 augustus 2009 tot 1 januari 2010 € 638,- per maand, met ingang van 1 januari 2010 € 729,- per maand en met ingang van 1 april 2010 € 808,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.M. Mens, G.J. Rijken en J.H. Lieber, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 15 juni 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.