Hof Amsterdam, 05-04-2011, nr. 200.079.068/01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8561
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-04-2011
- Zaaknummer
200.079.068/01
- LJN
BQ8561
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8561, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑04‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 29b Wet op de jeugdzorg
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2011
Inhoudsindicatie
gesloten plaatsing, instemmingverklaring gedragswetenschapper
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 5 april 2011 in de zaak met zaaknummer 200.079.068/01 van:
[…],
verblijvende in de instelling voor gesloten jeugdzorg “De Lindenhorst”
te Zeist,
APPELLANTE,
advocaat: mr. W.D. van Doorn te Amsterdam,
t e g e n
BUREAU JEUGDZORG AGGLOMERATIE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [de minderjarige] en BJAA genoemd.
1.2.
[de minderjarige] is op 20 december 2010 in hoger beroep gekomen van - naar het hof begrijpt - een gedeelte van de beschikking van 22 november 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 476245/10-3075 en 476384/10-3096.
1.3.
BJAA heeft op 17 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 21 februari 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- -
[de minderjarige], bijgestaan door haar advocaat,
- -
mevrouw A. Perini, teammanager, en mevrouw S. Kramer, gezinsvoogd, namens BJAA,
- -
mevrouw […], wonende te Amsterdam (hierna: de moeder),
- -
mevrouw F.L.M. Huizinga, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi & Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
1.6.
De heer [X] is niet verschenen.
2. De feiten
2.1.
[de minderjarige] is geboren [in] 1994. De moeder oefent het gezag uit over [de minderjarige]. De heer [X] is de biologische vader van [de minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van 15 februari 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van BJAA voor de duur van een jaar, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd tot 15 februari 2012.
2.3.
Op 4 november 2010 is [de minderjarige] door BJAA geplaatst bij Beter Met Thuis (hierna: BMT) in afwachting van een plaatsing in het Trainingshuis 16+ van Spirit. Op 8 november 2010 heeft [de minderjarige] BMT verlaten.
Met ingang van 8 december 2010 verblijft [de minderjarige] in de instelling voor gesloten jeugdzorg “De Lindenhorst” te Zeist.
2.4.
In het dossier bevinden zich onder meer de volgende stukken:
- -
een indicatiebesluit van 8 november 2010 dat ziet op verblijf in gesloten jeugdzorg en aansluitend achtereenvolgens plaatsing en begeleiding bij 16+ kamertraining van Spirit en ondersteuning door Spirit ambulant 16+;
- -
een instemmingverklaring gedragswetenschapper van 15 november 2010 bij het verzoek tot voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29c lid 4 van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz). Die verklaring is afgegeven zonder voorafgaand onderzoek van [de minderjarige], omdat dat op dat moment feitelijk onmogelijk was;
- -
een instemmingverklaring gedragswetenschapper van 8 december 2010 bij het verzoek tot machtiging gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wjz, gebaseerd op het onderzoek van [de minderjarige] van, naar het hof begrijpt, 8 december 2010.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover thans van belang - op verzoek van BJAA een machtiging verleend om [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 15 februari 2011 voor de duur van zes maanden.
3.2.
[de minderjarige] verzoekt - naar het hof begrijpt -, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van BJAA alsnog af te wijzen voor zover dat betrekking heeft op de verlening op grond van artikel 29b Wjz van een machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.3.
BJAA verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
[de minderjarige] heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de kinderrechter bij het wijzen van de bestreden beschikking ten onrechte heeft aangenomen dat is voldaan aan het vereiste van artikel 29b lid 5 Wjz, omdat ten tijde van de bestreden beschikking de kinderrechter niet beschikte over een instemmingverklaring van een gedragswetenschapper die [de minderjarige] kort tevoren had onderzocht.
4.2.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. BJAA heeft op 10 november 2010 het inleidend verzoekschrift ingediend, met daarbij het onder 2.4 genoemde indicatiebesluit met een verklaring dat bij [de minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken zoals bedoeld in artikel 29b lid 4 Wjz. Ingevolge artikel 29b lid 5 Wjz behoefde deze verklaring de instemming van een bij de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg aangewezen gedragsweten¬schapper, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Daartoe heeft BJAA, evenwel pas nadat de kinderrechter de bestreden beschikking had gegeven, een verklaring overgelegd van W.D.J. Boegem, gedragswetenschapper als bedoeld in categorie c van vorenbedoelde regeling, van 8 december 2010. Uit deze verklaring blijkt dat de gedragswetenschapper [de minderjarige] op dezelfde datum heeft onderzocht. De kinderrechter heeft bij het nemen van de bestreden beslissing uitsluitend kennisgenomen van de instemmingverklaring van 15 november 2010, waaraan geen onderzoek van [de minderjarige] ten grondslag heeft gelegen.
4.3.
Ingevolge artikel 5 lid 1, aanhef en onder d. van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen, behalve (onder meer) in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding. Blijkens de wetsgeschiedenis (Eerste Kamer 2007-2008, 30644, Memorie van Antwoord, d.d. 13 november 2007) waarborgt de instemming van een gedragswetenschapper dat wordt vastgesteld dat de beperking van de vrijheid van de jeugdige nodig is in verband met de opvoeding. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vereiste instemming van een gedragswetenschapper is te rekenen tot de waarborgen waarmee rechtmatige vrijheidsontneming in de vorm van opneming in gesloten jeugdzorg behoort te zijn omgeven. Het bepaalde in artikel 29b lid 5 Wjz dient dan ook strikt te worden toegepast. Dat brengt mee dat, indien de in die bepaling bedoelde verklaring ten tijde van de beschikking in eerste aanleg ontbreekt, dit in beginsel niet meer in een later stadium kan worden hersteld en het hoger beroep tegen die beschikking ertoe dient te leiden dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en het inleidend verzoek van BJAA alsnog wordt afgewezen. Dat kan slechts onder bijzondere omstandigheden anders zijn, maar daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken, zeker niet nu [de minderjarige] in eerste aanleg ter zitting van 22 november 2010 aanwezig was en onderzoek van haar door de gedragswetenschapper vanaf dat moment met het oog op de te verlenen machtiging gesloten plaatsing wel mogelijk was.
Nu de gedragswetenschapper [de minderjarige] evenwel niet heeft onderzocht voordat de machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg door de kinderrechter werd verleend, is niet voldaan aan de vereisten die de wet aan de toepassing van deze maatregel stelt. De omstandigheid dat het voor de gedragswetenschapper op 15 november 2010 feitelijk onmogelijk was [de minderjarige] te onderzoeken maakt dit niet anders. Uitsluitend in het geval van een - in het onderhavige geval niet voor de desbetreffende periode verzochte - voorlopige machtiging op grond van artikel 29c Wjz kan toch een instemmingverklaring worden afgegeven.
4.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek van BJAA, voor zover dat betrekking heeft op een machtiging als bedoeld in artikel 29b Wjz, alsnog moet worden afgewezen.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin machtiging is verleend om [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam alsnog af, voor zover daarin is verzocht een machtiging op grond van artikel 29b Wjz te verlenen voor plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, A. van Haeringen en H.S.G. Verhoeff in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011.