Hof Amsterdam, 10-05-2011, nr. 200.079.465/01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8045
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-05-2011
- Zaaknummer
200.079.465/01
- LJN
BQ8045
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8045, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑05‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑05‑2011
Inhoudsindicatie
toewijzing verzoek heropening vereffening ex 2:23c BW, aangezien - anders dan verzoeker heeft gesteld - voldoende gebleken is van enige bate.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonende te [ L ],
APPELLANT,
advocaat: mr. L.F. Jansen, te Hoofddorp,
tegen
[ VERWEERDER ],
wonende te [ N ],
VERWEERDER,
advocaat: mr. R. Dufour, te Amersfoort.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [ Appellant ] en [ Verweerder ] genoemd.
[ Appellant ] is bij beroepschrift met één productie, ontvangen ter griffie van het hof op 23 december 2010, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de rechtbank Haarlem onder zaak- / rekestnummer 170516/HA RK 10-63 heeft gegeven op 23 september 2010.
Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en zal bepalen dat het oorspronkelijke verzoek van [ Verweerder ] ex artikel 2:23c BW alsnog zal worden afgewezen, kosten rechtens.
Op 21 februari 2011 is ter griffie van het hof een verweerschrift van [ Verweerder ] ingekomen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011. Bij die gelegenheid heeft mr. Jansen voornoemd namens [ Appellant ] het woord gevoerd. Namens [ Verweerder ] heeft mr. Dufour voornoemd het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2. De beoordeling
2.1.1.
[ Verweerder ] heeft als verhuurder een huurovereenkomst met de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Kunstencentrum coöperatie U.A., gevestigd te Haarlem (hierna: Kunstencentrum) gesloten. Op grond van die huurovereenkomst heeft [ Verweerder ] een vordering op Kunstencentrum uit hoofde van de verschuldigde huurpenningen.
2.1.2.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is Kunstencentrum, van welke coöperatie [ Appellant ] enig bestuurder was, met ingang van 28 december 2009 opgehouden te bestaan vanwege gebrek aan baten ten tijde van de ontbinding van de door Kunstencentrum gedreven onderneming.
2.1.3.
In de jaarrekening 2009 van het Kunstencentrum, zoals die in eerste aanleg is overgelegd, is onder meer opgenomen in de balans (na resultaatsverdeling) per 28 december 2009 als vlottende activa een post debiteuren ad € 14.466.
2.1.4.
[ Verweerder ] heeft in eerste aanleg – voor zover in appel van belang - verzocht de vereffening van Kunstencentrum ingevolge art. 2:23c BW te heropenen en een vereffenaar te benoemen.
De rechtbank heeft het verzoek tegen Kunstencentrum toegewezen, daartoe als volgt overwegende:
“4.4. Op grond van haar jaarrekening van 2009 kan worden geconcludeerd dat er in ieder geval op 28 december 2009 nog baten waren bij Kunstencentrum. Verzoeker ([ Verweerder ]) had op dat moment reeds een onbetwiste (huur)vordering op Kunstencentrum. Dat uit het op 28 december 2009 batig saldo naderhand de laatste lonen zijn voldaan, zoals de coöperatie bij akte heeft betoogd, doet daaraan niet af. Vast staat immers dat ten tijd van de liquidatie van (de onderneming gedreven door ) Kunstencentrum nog een bate bestond.”
2.1.5.
Tegen de hiervoor genoemde overweging richt zich de grief van [ Appellant ], die - kort samengevat – stelt dat er op 28 december 2009 geen sprake was van een bate. Dit kan volgens [ Appellant ] worden afgeleid uit de als productie 1 bij het appelschrift gevoegde gecorrigeerde jaarrekening, waarin de mutaties zijn verwerkt tot en met 31 december 2009, en uit de verklaring van administratiekantoor [ K ] B.V. (productie 7 bij de akte van 1 september 2010 in eerste aanleg zijdens [ Appellant ]). Uit deze documenten blijkt volgens [ Appellant ] dat de salarissen van de werknemers (zoals in Nederland gebruikelijk is) reeds op 28 december waren uitbetaald, waardoor de eindbalans op die datum daadwerkelijk op nul stond.
2.1.6.
[ Verweerder ] betwist in hoger beroep de hierboven uiteengezette stelling van [ Appellant ] dat er op 28 december 2009 geen sprake was van een bate. De door [ Appellant ] - naast de oorspronkelijk overgelegde balans per 28 december 2009 - ingebrachte producties duiden zijns inziens juist op een ten tijde van de ontbinding aanwezig batig saldo. Daarenboven blijkt het bestaan van een batig saldo volgens [ Verweerder ] uit een door [ Appellant ] in eerste aanleg als productie 3 ingebracht rekeningafschrift van de ABN-AMRO ten name van Kunstencentrum gedateerd 28 december 2009, waarin als nieuw saldo staat vermeld een bedrag van € 143,55 credit.
2.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
2.2.1.
Ingevolge art. 2:23c BW kan de rechter, indien na het tijdstip waarop een rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, de vereffening heropenen. De vraag of de (in casu) gestelde bate voldoende aannemelijk is geworden om heropening te rechtvaardigen, dient de rechter volgens vaste jurisprudentie met terughoudendheid te toetsen.
2.2.2.
Het hof is van oordeel dat uit de voorhanden stukken, namelijk de oorspronkelijke en gecorrigeerde jaarrekening van 2009 alsmede bovenvermeld ABN AMRO rekeningafschrift, voldoende blijkt dat er op het moment van ontbinding van Kunstencentrum op 28 februari 2009 sprake was van enige bate.
[ Appellant ] heeft onvoldoende helderheid verschaft omtrent de datum van de salarisbetalingen, zodat niet kan worden geconcludeerd dat deze vóór 28 december 2009 waren voldaan. Ook heeft [ Appellant ] onvoldoende verklaring verschaft voor de hoogte van het saldo vermeld op voornoemd bankafschrift.
Het verzoek van [ Verweerder ] tot heropening van de vereffening van Kunstencentrum kan dan ook, nu dit ook overigens aan de gestelde vereisten voldoet, worden toegewezen.
2.3.
Het vorenstaande betekent dat de grief faalt en de beschikking van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
2.4.
Nu de grief faalt, zal het hof [ Appellant ] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in beide instanties veroordelen.
3. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verwijst [ Appellant ] in de kosten van beide instanties, aan de zijde van [ Verweerder ] gevallen en tot op heden begroot op € 280,00 aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. Noordhuizen, R.H. de Bock en J.C. Toorman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 mei 2011.