ABRvS, 12-01-2011, nr. 201006767/1/h2
ECLI:NL:RVS:2011:BP0557
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-01-2011
- Zaaknummer
201006767/1/h2
- LJN
BP0557
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BP0557, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑01‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 2011/47
Uitspraak 12‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Aan [appellant] is ten behoeve van zijn advocatenkantoor een auditverslag met verbeterpunten, gedateerd 25 september 2007, verstrekt door mr. J.A.C. van Etten, auditor.
201006767/1/H2.
Datum uitspraak: 12 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 mei 2010 in zaak nr. 09/2030 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Nederlandse Orde van Advocaten (lees: de Bezwaarcommissie Audit Advocatuur en hierna: de commissie).
1. Procesverloop
Aan [appellant] is ten behoeve van zijn advocatenkantoor een auditverslag met verbeterpunten, gedateerd 25 september 2007, verstrekt door mr. J.A.C. van Etten, auditor.
Bij het zogenoemd "bindend advies", uitgesproken op 24 juni 2008 en getekend op 5 september 2008, heeft de commissie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, behoudens voor zover gericht tegen één onderdeel van de audit, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2010, verzonden op 2 juni 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
De Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2010, waar [appellant] in persoon en de commissie, vertegenwoordigd door mr. M.E. Veenboer, werkzaam bij het Bureau van de Nederlandse Orde van Advocaten, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] is advocaat en wil rechtsbijstand verlenen in de zin van de Wet op de Rechtsbijstand. Hij dient zich daartoe in te schrijven bij de raad voor rechtsbijstand en daaraan is onder meer de voorwaarde verbonden dat hij een auditverklaring overlegt. Om hieraan te voldoen heeft op verzoek van [appellant] een audit plaatsgevonden. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de bevindingen van de auditor, zoals neergelegd in het auditverslag van 25 september 2007, en meent dat aan hem een auditverklaring dient te worden afgegeven.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat inmiddels aan [appellant] een auditverklaring is afgegeven die geldig is tot 25 september 2010 en dat de eis om een auditverklaring over te leggen vanaf 2010 niet meer wordt gesteld. Dat [appellant] een verzoek om schadevergoeding overweegt, is naar het oordeel van de rechtbank een dusdanige onzekere toekomstige gebeurtenis dat hierin geen belang kan worden gezien voor de ontvankelijkheid van het beroep.
2.3. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, slaagt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is in de door [appellant] gestelde schade, te weten de kosten die hij heeft gemaakt voor de heraudit, een belang gelegen bij een beoordeling van zijn beroep. Daarvoor is niet nodig dat hij reeds een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt met betrekking tot het beroep van [appellant] tegen het "bindend advies" van de commissie van 24 juni 2008 als volgt overwogen.
2.5. De Nederlandse Orde van Advocaten is een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet. Voor de vraag of de commissie kan worden beschouwd als een orgaan daarvan, is blijkens de memorie van antwoord op artikel 1:1, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de aanwezigheid van een publiekrechtelijke grondslag bepalend (Kamerstukken II, 1990/91, 21 221, nr. 5, p. 32 en 33). De Advocatenwet bevat geen grondslag voor de instelling van de commissie. De grondslag vloeit voort uit de tussen [appellant] en de auditor gesloten audit-overeenkomst. Deze audit-overeenkomst verwijst naar het bij die overeenkomst gevoegde Reglement Bezwaarcommissie Audit Advocatuur, ingevolge welk reglement de commissie uitspraak doet over bezwaren van het desbetreffende advocatenkantoor tegen het niet verstrekken van een auditverklaring of het verstrekken van een auditverklaring onder voorwaarden. Derhalve bevat het reglement evenmin een publiekrechtelijke grondslag voor de commissie. Gelet op het voorgaande is de commissie niet krachtens publiekrecht ingesteld en kan zij derhalve niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, aanhef en onder a, van de Awb. De commissie is ook niet aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, aanhef en onder b, van de Awb. Zij beslist bij wege van door haarzelf als "bindend advies" aangemerkte uitspraak over tussen partijen gerezen geschillen ter zake van de tenuitvoerlegging van een civielrechtelijke overeenkomst, en oefent daarmee geen openbaar gezag uit. De Afdeling wijs er ten overvloede op dat men niet verplicht is de audit te laten uitvoeren door het door de Orde opgezette systeem van kwaliteitsborging, en het ook mogelijk is om zich volgens ISO-normen te laten certificeren. Hieruit volgt dat het "bindend advies" van de commissie van 24 juni 2008 niet een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen de mogelijkheid van beroep openstaat. De rechtbank had zich derhalve onbevoegd moeten verklaren van het door [appellant] tegen dat advies ingestelde beroep kennis te nemen. Met het oog op artikel 8:71 van de Awb stelt de Afdeling vast dat [appellant] ter zake van het onderhavige geschil uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan indienen.
2.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren kennis te nemen van het door [appellant] ingestelde beroep tegen het "bindend advies" van de commissie van 24 juni 2008.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
2.8. Een redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 mei 2010 in zaak nr. 09/2030;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011
47-609.