Hof Amsterdam, 20-04-2010, nr. 200.050.188
ECLI:NL:GHAMS:2010:BP0658
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
200.050.188
- LJN
BP0658
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Alimentatie
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BP0658, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑04‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Kinderalimentatie en WSNP, vrij te laten bedrag en inkomsten uit overwerk
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.050.188
(zaaknummer rechtbank 261704 / FA RK 09-604)
beschikking van de familiekamer van 20 april 2010
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. V.S. Waterval te Spijkenisse,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “ de vrouw”,
advocaat: mr. M. Peels-Nooter te Zeist.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 september 2009, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 december 2009, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van nader te noemen [het kind] op nihil te stellen, met ingang van 24 september 2008, dan wel op een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 januari 2010, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof het verzoek van de man in hoger beroep te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 16 december 2009 een brief van mr. Waterval van 14 december 2009 met bijlage;
- op 2 maart 2010 een brief van mr. Waterval van 1 maart 2010 met bijlagen;
- op 23 maart 2010 een brief van mr. Waterval van 22 maart 2010 met bijlage.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 23 maart 2010 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, ieder bijgestaan door hun advocaat.
2.5 Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste aanleg.
2.6 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.7 Desgevraagd heeft mr. Peels-Nooter ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van de brief van mr. Waterval van 22 maart 2010 met bijlage, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen, want zij was reeds eerder in het bezit van die bijlage en dat zij instemt met overlegging van die bijlage zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlage.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Uit de - inmiddels verbroken - relatie van partijen is geboren [het kind] op [geboortedatum] 2002.
De vader heeft [het kind] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [het kind].
3.2 Bij beschikking van 21 maart 2007 heeft de rechtbank Utrecht bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] € 330,- per maand zal voldoen. Deze bijdrage bedraagt ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2010 € 345,02 per maand.
3.3 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op of omstreeks 27 januari 2009, heeft de man verzocht de beschikking van de rechtbank Utrecht van 21 maart 2007 te wijzigen en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] met ingang van 24 september 2008 vast te stellen op nihil, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.4 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen.
Ten aanzien van de man
3.5 De man is gehuwd met [A.], verder te noemen ‘[A.]’. Zij vormen samen met hun dochter een gezin. [A.] heeft een inkomen van € 704,93 netto per maand, inclusief vakantietoeslag. Het belastbare inkomen van de man bedroeg blijkens de jaaropgave van 2009 € 29.482,-. De man heeft naast de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.6 De woonlasten van de man en [A.] bedragen per maand:
- € 315,70 aan hypotheekrente;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 800,- per jaar.
De overige lasten van de man bedragen per maand:
- € 197,70 aan ziektekosten in 2009, bestaande uit:
- € 82,12 premie basisverzekering ZVW,
- € 158,58 door werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW,
verminderd met de in 2009 in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 43,- per maand voor een alleenstaande.
Ten aanzien van de vrouw
3.7 De vrouw vormt met het kind van partijen een gezin. Haar inkomen bedraagt ongeveer € 650,- netto per maand. Zij heeft naast de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, recht op extra heffingskortingen: de alleenstaande ouderkorting, de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van het eerste lid van artikel 1:401 BW. Omdat gebleken is dat de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 24 september 2008 ten aanzien van de man de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft uitgesproken, waardoor hij is geconfronteerd met een achteruitgang in het besteedbaar inkomen, is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van het eerste lid van artikel 1:401 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
4.2 De man betwist niet dat behoefte bestaat aan de geldende bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] zodat die behoefte in rechte vaststaat.
4.3 De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] te betalen. De vrouw betwist dat.
4.4 In de beschikking van 14 november 2008 (NJ 2009, 52) heeft de Hoge Raad overwogen dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek van een alimentatieplichtige een vastgestelde uitkering tot levensonderhoud op grond van een wijziging van omstandigheden op een lager bedrag of nihil vast te stellen, in aanmerking zal kunnen nemen dat ten aanzien van de alimentatieplichtige de schuldsaneringsregeling van toepassing is en veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt zal kunnen nemen (HR 25 januari 2002, NJ 2002, 314). In aanmerking genomen voorts dat de saniet gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het op de voet van artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet (verder: ”Fw”) door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag en dit bedrag, gelet op het daarbij van toepassing verklaarde art. 475d Rv, onder het bijstandsniveau is gelegen, tenzij de rechter-commissaris op de voet van art. 295 lid 3 Fw anders heeft bepaald, moet worden aangenomen dat een saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen. Dit kan anders zijn, indien het vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald. Indien in een procedure tot wijziging van alimentatie een verweer daartoe aanleiding geeft, dan wel de rechter informatie daaromtrent wenst, zal de saniet kenbaar moeten maken of de rechter-commissaris het vrij te laten bedrag op een hoger bedrag heeft bepaald en, zo niet, of hij deze daarom heeft verzocht. Is dit laatste niet het geval, dan kan de rechter de beslissing aanhouden teneinde de saniet in de gelegenheid te stellen alsnog dat verzoek te doen.
4.5 Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde eindbeslissing te kunnen geven en zal dan ook mede gelet op de onder 4.4 genoemde beschikking van de Hoge Raad van 14 november 2008 de behandeling van de zaak aanhouden en de man verzoeken:
- de rechter-commissaris alsnog te verzoeken om bij het vaststellen van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] en het hof op de hoogte te brengen van het antwoord daarop, een en ander als na te melden;
- de beslissingen van de rechter-commissaris over het vrij te laten bedrag die genomen zijn sedert 24 september 2008 te verstrekken, alsook aan te geven of de rechter-commissaris ook bij die beslissingen rekening heeft gehouden met de
alimentatieverplichting van de man (en, zo ja, in hoeverre).
4.6 Ten overvloede merkt het hof op dat de brief van 9 november 2009 (productie bij de brief van mr. Waterval van 14 december 2009) te dezen niet volstaat. De verwijzing in die brief naar een uitspraak van de alimentatierechter is niet afdoende. Het gaat er immers om te bezien of vanuit de schuldsaneringssituatie door een verhoging van het vrij te laten bedrag ruimte wordt gevonden voor alimentatierechtelijke draagkracht.
5. De beslissing
Het hof, alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de man vóór 1 juli 2010 schriftelijk aan het hof, met kopie aan de vrouw, bericht geeft over de onder 4.5 omschreven verzoeken, waarna de vrouw tot uiterlijk 15 juli 2010 in de gelegenheid wordt gesteld schriftelijk daarop te reageren;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, J.P. Fokker en M.J.J. Bogaerts-Tholen, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 20 april 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.
------------------------------------------------
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.050.188
(zaaknummer rechtbank 261704 / FA RK 09-604)
beschikking van de familiekamer van 7 december 2010
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. V.S. Waterval te Spijkenisse,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. M. Peels-Nooter te Zeist.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof heeft op 20 april 2010 een tussenbeschikking gegeven.
1.2 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 25 juni 2010 een brief van mr. Waterval van diezelfde datum met bijlagen;
- op 6 juli 2010 een brief van mr. Peels-Nooter van 5 juli 2010 met bijlagen;
- op 27 september 2010 een brief van mr. Waterval van diezelfde datum met bijlage;
- op 28 oktober 2010 een brief van mr. Waterval van diezelfde datum met bijlage;
- op 10 november 2010 een brief van mr. Peels-Nooter van diezelfde datum met bijlage.
1.3 Op 11 november 2010 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen zijn in persoon verschenen, ieder bijgestaan door hun advocaten.
1.4 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
1.5 Desgevraagd heeft mr. Waterval ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van 10 november 2010 met bijlage, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die brief met bijlage zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die brief met bijlage.
2. De motivering van de beslissing
2.1 Het hof neemt over en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 20 april 2010, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2 In die beschikking heeft het hof alvorens verder te beslissen bepaald dat de man schriftelijk aan het hof bericht geeft over de in 4.5 van die beschikking omschreven verzoeken, waarna de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld schriftelijk daarop te reageren, en iedere verdere beslissing aangehouden.
2.3 Bij de brief van 25 juni 2010 heeft de man het hof heeft laten weten dat de rechter-commissaris geen aanleiding ziet het vrij te laten bedrag te herzien. Hij verwijst daarbij naar een brief van de rechter-commissaris van 19 mei 2010. In die brief verwijst de rechter-commissaris naar zijn brief van 9 november 2009, waarin is te lezen dat in dit geval voor de alimentatie geen correctie in het vrij te laten bedrag mogelijk is.
2.4 Bij de brief van 21 oktober 2010 van de rechter-commissaris, die is gevoegd bij de brief van 28 oktober 2010, heeft de rechter-commissaris meegedeeld dat hij naar aanleiding van de per 1 juli 2010 gewijzigde aanbeveling van de Werkgroep Alimentatienormen van plan is om afhankelijk van de beschikking van dit hof een besluit te nemen met betrekking tot het vrij te laten bedrag.
2.5 Ter mondelinge behandeling heeft de man primair verzocht zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] op nihil te stellen, omdat uit de brief van 19 mei 2010 volgt dat in het vrij te laten bedrag geen component voor het betalen van kinderalimentatie is opgenomen. Subsidiair heeft de man verzocht de bijdrage in de periode van 24 september 2008 tot 1 juli 2010 op nihil te stellen en in de periode vanaf 1 juli 2010 op € 136,- per maand. Dit in verband met de gewijzigde aanbeveling van de Werkgroep Alimentatienormen.
2.6 De vrouw stelt dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] in de periode van 24 september 2008 tot 1 juli 2010 op € 130,- per maand moet worden vastgesteld. Nu de schuldsanering niet op de echtgenote van de man van toepassing is, is het gezinsinkomen van de man ongeveer € 400,- per maand hoger dan de bijstandsnorm voor een gezin. Het is redelijk om € 100,- per maand van deze ruimte aan [het kind] te besteden. Daarnaast kan de man op grond van de richtlijnen van Recofa de helft van zijn netto overwerkvergoeding van € 30,- per maand voor [het kind] aanwenden. Met ingang van 1 juli 2010 moet de bijdrage op € 236,- per maand worden vastgesteld. De man stelt € 136,- per maand te kunnen betalen en zijn gezinsinkomen ligt € 100,- per maand boven de bijstandsnorm voor een gezin, aldus de vrouw.
2.7 Het hof maakt onderscheid tussen de periode van 24 september 2008 tot 1 juli 2010 en de periode vanaf 1 juli 2010, omdat met ingang van die datum de aanbeveling van de Werkgroep Alimentatienormen omtrent schuldsanering en kinderalimentatie is gewijzigd.
2.8 Wat betreft de periode tot 1 juli 2010 beveelt de Werkgroep Alimentatienormen aan de geldende onderhoudsverplichting voor de duur van de schuldsanering op nihil te bepalen in het geval dat de rechter-commissaris met die verplichting in het vrij te laten bedrage geen rekening heeft gehouden. Naast deze aanbeveling is artikel 4.2 van het Vtlb-rapport van de Werkgroep Rekenmethode vtlb van Recofa van belang. Ingevolge dit artikel kan de rechter-commissaris de schuldenaar toestemming geven om 50% van zijn inkomsten uit overwerk vrij te laten.
2.9 Nu uit de brief van 25 juni 2010 volgt dat in het vrij te laten bedrag geen rekening is gehouden met de onderhoudsverplichting van de man, moet in beginsel worden aangenomen dat de man niet over draagkracht beschikt om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] te betalen. Echter, ter mondelinge behandeling heeft de man onweersproken verklaard dat hij € 40,- à € 50,- netto per maand aan overwerkvergoeding ontvangt. Op grond van voornoemd artikel 4.2 mag hij 50% van deze overwerkvergoeding voor zichzelf houden. Met de vrouw is het hof van oordeel dat hij dat bedrag voor [het kind] dient aan te wenden. Dit betekent dat de man in de periode van 24 september 2008 tot 1 juli 2010 draagkracht heeft voor een bijdrage van € 22,50 per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind].
2.10 Ten aanzien van de periode vanaf 1 juli 2010 beveelt de Werkgroep Alimentatienormen aan dat in het geval de onderhoudsplichtige ouder is toegelaten tot de schuldsanering ervan kan worden uitgegaan dat het vrij te laten bedrag is dan wel zal worden verhoogd met de bij rechterlijke uitspraak of overeenkomst vastgestelde alimentatie, zij het per kind tot een maximum van het bedrag dat recht geeft op de persoonsgebonden aftrek als gevolg van de bijdrage in de onderhoudskosten van een kind, te weten € 136,- per maand in 2010. Artikel 4.2 van het Vtlb-rapport van de Werkgroep Rekenmethode is onveranderd gebleven.
2.11 Uit de brief van 21 oktober 2010 blijkt dat de rechter-commissaris met het oog op de gewijzigde aanbeveling bereid is om het vrij te laten bedrag afhankelijk van de beslissing van het hof te verhogen. Overeenkomstig de subsidiaire stelling van de man en het standpunt van de vrouw gaat het hof er daarom vanuit dat de man in staat is een bijdrage van
€ 136,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] te betalen. Gelet op hetgeen in 2.9 is overwogen, vermeerdert het hof die bijdrage met de overwerkvergoeding van € 22,50 per maand. De draagkracht van de man bedraagt met ingang van 1 juli 2010 dan € 158,50 per maand.
2.12 Het hof passeert de stelling van de vrouw dat de man in beide perioden in verband met de hoogte van zijn gezinsinkomen in staat is een hogere bijdrage voor [het kind] te betalen. De vrouw heeft haar stelling niet op een concrete rechtsnorm gebaseerd. Daarbij komt dat de man gemotiveerd heeft betwist dat zijn gezinsinkomen de bijstandsnorm overstijgt. Hij stelt onder andere dat het vrij te laten bedrag moet worden aangepast, omdat zijn echtgenote minder is gaan werken. De vrouw heeft haar standpunt - tegenover deze betwisting - onvoldoende onderbouwd en gestaafd. Het hof zal de bijdrage van de man in de periode van 24 september 2008 tot 1 juli 2010 vaststellen op € 22,50 per maand en met ingang van 1 juli 2010 op € 158,50 per maand.
3. De slotsom
3.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.
3.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 september 2009 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 21 maart 2007, voor zover het de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] betreft, en bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 24 september 2008 tot 1 juli 2010 € 22,50 per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] zal betalen en met ingang van 1 juli 2010 € 158,50 per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, B.M. Mens en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. A. Mul als griffier, en is op 7 december 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.