Inhoudsopgave
LTB 2023/32:Wetsvoorstellen modernisering personenvennootschappen: inhoud en verbeterpunten
LTB 2023/32
Wetsvoorstellen modernisering personenvennootschappen: inhoud en verbeterpunten
Documentgegevens:
Mr. E. Smit RB, datum 26-05-2023
- Datum
26-05-2023
- Auteur
Mr. E. Smit RB1
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS702641:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Mr. E. Smit RB is fiscaal jurist en hoofd bureau vaktechniek bij Countus Accountants + Adviseurs, e.smit@countus.nl, www.countus.nl.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Op 10 oktober 2022 zijn de voorontwerpen van drie wetsvoorstellen voor de modernisering van de regeling omtrent personenvennootschappen ter consultatie gepubliceerd (www.internetconsultatie.nl/moderniseringpv2). Het betreft een wijziging van het Burgerlijk Wetboek, een wijziging van diverse fiscale wetten en een invoeringswet.
Deze internetconsultatie is een volgende stap in de totstandkoming van nieuwe wetgeving voor de maatschap, de vennootschap onder firma (vof) en de commanditaire vennootschap (cv). Het gaat hier om een traject met een lange voorgeschiedenis.
In dit artikel ga ik in op de voorgeschiedenis van de voorontwerpen van deze wetsvoorstellen. Vervolgens geef ik een schets van de voorgestelde wetgeving en bespreek ik een aantal onderdelen uit de voorgestelde wetgeving die onduidelijk zijn of nadelige gevolgen kunnen hebben. Hierbij vermeld ik punten die naar mijn mening verbeterd kunnen worden. Daarbij richt ik mij met name op de elementen die voor de agropraktijk van belang zijn.
Voorgeschiedenis
De ter consultatie gepubliceerde voorontwerpen van de wetsvoorstellen kennen een lange voorgeschiedenis. Een groot deel van de huidige wetgeving voor personenvennootschappen komt uit 1838. In het verleden zijn diverse pogingen ondernomen deze wetgeving aan te passen. Velen zullen zich nog het wetsvoorstel herinneren dat in 2002 is ingediend en uiteindelijk in 2011 is ingetrokken (Kamerstukken II 2002/03, 28 746, nr. 1 e.v., Vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek).
In 2016 heeft de Werkgroep Personenvennootschappen, bestaande uit juristen en fiscalisten uit de praktijk en de wetenschap, het Rapport Modernisering Personenvennootschappen uitgebracht met voorstellen voor nieuwe wetgeving voor personenvennootschappen. Begin 2019 is een voorontwerp van het Wetsvoorstel modernisering personenvennootschappen ter consultatie gepubliceerd (www.internetconsultatie.nl/moderniseringpersonenvennootschap). De voorstellen van de werkgroep vormden in belangrijke mate de basis voor dit eerste voorontwerp.
Inmiddels bijna vier jaar later is het tweede voorontwerp van het Wetsvoorstel modernisering personenvennootschappen ter consultatie gepubliceerd, tezamen met de voorontwerpen van voorstellen voor een invoeringswet en wijziging van diverse fiscale wetten.
Korte schets civielrechtelijke aspecten voorontwerp modernisering personenvennootschappen
In het Tweede ambtelijk voorontwerp Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de modernisering van de regeling omtrent personenvennootschappen (Wet modernisering personenvennootschappen), hierna ‘Voorontwerp’, wordt onderscheid gemaakt tussen de stille en de openbare personenvennootschap.
Een openbare personenvennootschap is een personenvennootschap die op een voor derden duidelijk kenbare wijze onder een door de personenvennootschap gevoerde naam aan het rechtsverkeer deelneemt (art. 7:800 lid 2 Voorontwerp). Een stille personenvennootschap is een personenvennootschap die niet openbaar is (art. 7:800 lid 3 Voorontwerp).
Het belangrijkste verschil tussen de openbare en stille personenvennootschap is dat de openbare personenvennootschap rechtspersoonlijkheid heeft en de stille personenvennootschap niet. Een openbare personenvennootschap kan zelfstandig deelnemen aan het rechtsverkeer, houder zijn van rechten en verplichtingen en goederen in eigendom verkrijgen. Dat een personenvennootschap rechtspersoonlijkheid kan hebben, is dan ook de belangrijkste verandering ten opzichte van het huidige recht.
Onder de voorgestelde wetgeving blijven wel grote verschillen bestaan tussen de openbare personenvennootschap en andere rechtspersonen, zoals de bv. Zo is Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing op de openbare personenvennootschap (art. 7:810 lid 1 Voorontwerp). Ook blijven de vennoten van een openbare personenvennootschap in beginsel hoofdelijk verbonden voor verbintenissen van de personenvennootschap (art. 7:814 lid 1 Voorontwerp).
De vennoten in een openbare personenvennootschap hebben een deelnamerecht in de personenvennootschap (art. 7:811 Voorontwerp). Het deelnamerecht bestaat uit alle vorderingen van de vennoot op het vermogen van de personenvennootschap. Bij vorderingen moeten we denken aan de vergoeding bij uittreden en het recht op een jaarlijkse winstuitkering (p. 73 MvT Voorontwerp).
In het Voorontwerp zijn ook specifieke bepalingen opgenomen voor commanditaire vennootschappen (afdeling 3 Voorontwerp). Een cv is een openbare personenvennootschap waaraan minimaal één gewone, niet-commanditaire, vennoot en minimaal één commanditaire vennoot deelneemt (art. 7:800 lid 4 Voorontwerp). Een belangrijke wijziging ten opzichte van het huidige recht is dat aan een commanditaire vennoot een volmacht verstrekt mag worden om namens de cv te handelen (art. 7:819 lid 3 Voorontwerp).
In het Voorontwerp voor de Invoeringswet modernisering personenvennootschappen, hierna ‘Voorontwerp invoeringswet’, is onder andere overgangsrecht opgenomen.
De belangrijkste overgangsrechtelijke bepaling gaat over het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid. Een maatschap, vof of cv die op het moment van inwerkingtreding van de Wet modernisering personenvennootschappen voldoet aan de omschrijving van een openbare personenvennootschap, verkrijgt rechtspersoonlijkheid (art. 218 Overgangswet nieuw BW Voorontwerp invoeringswet). Goederen die aan de maatschap, vof of cv zouden toebehoren, indien bij de verkrijging van het goed de personenvennootschap al rechtspersoonlijkheid had gehad, gaan onder algemene titel over op de personenvennootschap.
Korte schets fiscale aspecten voorontwerp modernisering personenvennootschappen
In het Voorontwerp voor het wetsvoorstel tot wijziging van diverse fiscale wetten, hierna ‘Voorontwerp fiscaal’, zijn onder andere wijzigingen opgenomen voor de inkomstenbelasting, de overdrachtsbelasting en de schenk- en erfbelasting. Ik benoem hier de belangrijkste wijzigingen.
Voor de inkomstenbelasting blijft de openbare personenvennootschap fiscaal transparant (art. 2.14bis Wet IB 2001 Voorontwerp fiscaal). Het feit dat een openbare personenvennootschap rechtspersoonlijkheid krijgt, wordt voor de Wet IB 2001 dus genegeerd. De bezittingen, schulden, opbrengsten en kosten van de personenvennootschap worden toegerekend aan de vennoten.
Ook voor de vennootschapsbelasting, dividendbelasting en de schenk- en erfbelasting blijft de openbare personenvennootschap fiscaal transparant.
Dat een openbare personenvennootschap rechtspersoonlijkheid krijgt, heeft vooral gevolgen voor de overdrachtsbelasting. Voor de overdrachtsbelasting zal de openbare personenvennootschap namelijk niet als fiscaal transparant behandeld worden. De volgende wijzigingen van de Wet op belastingen van rechtsverkeer worden onder andere voorgesteld:
Er gaat een vrijstelling gelden voor de situatie dat een stille personenvennootschap een openbare personenvennootschap wordt en onroerende zaken op dat moment onder algemene titel overgaan naar de openbare personenvennootschap (art. 15 lid 1 sub d Wet BRV Voorontwerp fiscaal).
Indien de goederen van een openbare personenvennootschap verdeeld worden of indien de goederen van een openbare personenvennootschap overgaan op de enige overgebleven vennoot, geldt er een vrijstelling als de goederen overgaan naar de vennoot die de goederen met toepassing van art. 15 lid 1 sub e Wet BRV heeft ingebracht (art. 15 lid 1 sub f onder 2 en 3 Wet BRV Voorontwerp fiscaal).
De verkrijging onder algemene titel door een openbare personenvennootschap op het moment van inwerkingtreding van de Wet modernisering personenvennootschappen wordt eveneens vrijgesteld (art. 56 Wet BRV Voorontwerp fiscaal).
Verbeterpunten
Een aantal onderdelen uit het voorontwerp van de wetsvoorstellen is onduidelijk, kan nadelige gevolgen hebben of zou in het algemeen nog verbeterd kunnen worden. Het gaat het bestek van dit artikel te buiten om alle verbeterpunten te benoemen. Daarom zal ik alleen een paar in het oog springende verbeterpunten bespreken. Voor een uitgebreide behandeling van de verbeterpunten verwijs ik naar het commentaar van de Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus (VLB) van 20 december 2022 op de internetconsultatie van de Wetsvoorstellen modernisering personenvennootschappen.
Onderscheid openbare en stille personenvennootschap en moment ontstaan rechtspersoonlijkheid
Een personenvennootschap die op een voor derden duidelijk kenbare wijze onder een door de personenvennootschap gevoerde naam aan het rechtsverkeer deelneemt, is een openbare personenvennootschap en heeft rechtspersoonlijkheid (art. 7:800 lid 2 en art. 7:810 lid 1 Voorontwerp). De openbare personenvennootschap die (nog) niet ingeschreven is in het handelsregister, heeft een beperkte rechtsbevoegdheid (art. 7:810 lid 4 Voorontwerp).
Het is belangrijk dat objectief vastgesteld kan worden of een personenvennootschap rechtspersoonlijkheid heeft. In het rechtsverkeer moet duidelijk zijn met wie er gehandeld moet worden en wie er eigenaar is of wordt. Zijn dat de vennoten of is dat de personenvennootschap? Het Voorontwerp geeft deze gewenste duidelijkheid niet, omdat vastgesteld zal moeten worden of een personenvennootschap ‘op een voor derden duidelijk kenbare wijze onder een door de personenvennootschap gevoerde naam aan het rechtsverkeer deelneemt’. Het verdient aanbeveling om te regelen dat het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid verbonden is aan de inschrijving van de personenvennootschap in het Handelsregister. Tevens zou, om onduidelijkheid te voorkomen, bepaald moeten worden dat iedere in het Handelsregister ingeschreven personenvennootschap per definitie kwalificeert als een openbare personenvennootschap.
Het belang hiervan voor de agrosector is groot. Er zijn veel agrarische ondernemers die van oorsprong hun onderneming uitoefenen in de vorm van een maatschap. Om de onderneming onder het huidige recht daadwerkelijk te laten kwalificeren als maatschap en niet als vof, is het van belang dat het bedrijf niet onder een gemeenschappelijke naam wordt uitgeoefend (art. 16 Wetboek van Koophandel). Omdat bij de inschrijving in het Handelsregister wel een naam opgegeven moet worden, wordt bij agrarische maatschappen vaak gekozen de voorletters en de achternamen van de maten als naam op te geven. De naam is dan bijvoorbeeld ‘Maatschap J.A. en G.N. Dekker’. Het is niet duidelijk of een dergelijke maatschap ‘onder een door de personenvennootschap gevoerde naam aan het rechtsverkeer deelneemt’ en dus onder het nieuwe recht als een openbare of stille personenvennootschap kwalificeert. Het is belangrijk dat hierover duidelijkheid wordt verschaft.
Overgang onder algemene titel op basis van het overgangsrecht
Goederen die op het moment van inwerkingtreding van de wet aan een maatschap, vof of cv zouden toebehoren, indien bij de verkrijging van dat goed deze maatschap, vof of cv rechtspersoonlijkheid had gehad, gaan onder algemene titel over op de openbare personenvennootschap (art. 218 Overgangswet nieuw BW Voorontwerp invoeringswet). In de Memorie van Toelichting (MvT) bij het Voorontwerp invoeringswet (p. 11 MvT Voorontwerp invoeringswet) is opgenomen dat het gaat om goederen die op naam van de vof, maatschap of cv zijn geleverd. Als een goed ten behoeve van een vof, maatschap of cv is verkregen, maar dit heeft plaatsgevonden op naam van een vennoot, gaat dit goed volgens de MvT niet onder algemene titel over naar de openbare personenvennootschap.
Onder het huidige recht kan een vof, maatschap of cv zelf geen eigenaar zijn van goederen. De uitleg in de MvT leidt mijns inziens tot onduidelijkheid. Stel dat een goed geleverd is op naam van de vennoten, met als toevoeging dat zij daarbij handelen in hun hoedanigheid van vennoten van de vof. Of stel dat een roerende zaak in eigendom verworven is door een van de vennoten en deze vennoot vervolgens de juridische eigendom van deze roerende zaak in de vof heeft ingebracht. Gaan deze goederen dan wel of niet onder algemene titel over op de openbare personenvennootschap? Ook hiervan is het belang voor de agrosector groot. Als een goed niet onder algemene titel overgaat, terwijl de vennoten wel gezamenlijk eigenaar zijn, zal naast de personenvennootschap sprake zijn van gemeenschappelijk eigendom. Het is in de praktijk essentieel om te weten wie de eigenaar is van bepaalde goederen. Onduidelijkheid dient zo veel mogelijk voorkomen te worden. De criteria op basis waarvan de eigendom overgaat, dienen daarom helder te zijn. De MvT zal op dit punt verdere duidelijkheid moeten geven.
Er zullen waarschijnlijk in de praktijk veel situaties ontstaan waarbij van een deel van de goederen de eigendom overgaat op de personenvennootschap en van een deel van de goederen de eigendom bij de gezamenlijke vennoten blijft. Dat zal niet altijd te voorkomen zijn, maar draagt bepaald niet bij aan de gewenste duidelijkheid voor het rechtsverkeer.
Eén overblijvende vennoot
Indien na uittreding van een of meer vennoten nog maar één vennoot overblijft, wordt de personenvennootschap ontbonden (art. 7:809 lid 1 onderdeel d Voorontwerp). De overblijvende vennoot kan echter gedurende drie maanden de openbare personenvennootschap tijdelijk voortzetten (art. 7:815 lid 1 onderdeel a Voorontwerp). Als binnen die drie maanden een nieuwe vennoot toetreedt, is de personenvennootschap hersteld (art. 7:815 lid 2 Voorontwerp).
Met name bij een openbare personenvennootschap hebben de ontbinding en voortzetting door één vennoot grote gevolgen. De rechtspersoon houdt op te bestaan en het vermogen gaat onder algemene titel over op de voortzettende vennoot. Voor de overdrachtsbelasting kan dit nadelige gevolgen hebben, zoals ik hierna nog zal bespreken. Het is daarom goed dat in het wetsvoorstel de mogelijkheid tot tijdelijke voortzetting van de openbare personenvennootschap wordt geboden. Zeker in een situatie waarin het uittreden onverwacht is, bijvoorbeeld door een overlijden, biedt dit de mogelijkheid om door het laten toetreden van een nieuwe vennoot de openbare personenvennootschap in stand te houden. De termijn van drie maanden is echter mijns inziens te kort. Als bijvoorbeeld sprake is van een onverwachts overlijden van een vennoot komt er doorgaans veel op de overblijvende vennoot af. Als hij/zij dan ook nog een keuze moet maken over het wel of niet in stand houden van de personenvennootschap en over wie eventueel zou kunnen toetreden, is dat vrijwel niet te doen binnen drie maanden. Het zou daarom beter zijn om deze termijn op zes maanden of een jaar te zetten.
Verknochtheid deelnamerecht
Indien een vennoot in (algehele) gemeenschap van goederen gehuwd is, valt zijn of haar aandeel in het vof-vermogen onder het huidige recht niet in de gemeenschap van goederen. Het aandeel in de vof is verknocht. Bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap dient wel rekening te worden gehouden met de waarde van het aandeel in de vof.
Volgens het Voorontwerp Invoeringswet is het aandeel in een openbare personenvennootschap (het deelnamerecht) niet verknocht als in de vennootschapsovereenkomst is opgenomen dat een vennoot zijn deelnamerecht aan een derde mag overdragen (art. 1:94 lid 6 Burgerlijk Wetboek Voorontwerp Invoeringswet). Deze bepaling roept allereerst de vraag op wat onder een derde wordt verstaan. Valt hier ook een medevennoot onder? Deze bepaling kan tot gevolg hebben dat door een wijziging van de afspraken zoals vastgelegd in de vennootschapsovereenkomst, het deelnamerecht op het ene moment nog verknocht is en op het andere moment niet meer of omgekeerd. Ook kan, afhankelijk van de afspraken in de vennootschapsovereenkomst, deze bepaling er mogelijk toe leiden dat een aandeel in de vof dat onder het huidige recht nog verknocht is, door inwerkingtreding van de wet opeens niet meer verknocht is.
De advisering in het verleden, bijvoorbeeld ten aanzien van testamenten, is gebaseerd op het uitgangspunt dat het aandeel in een vof verknocht is. Als het deelnamerecht door inwerkingtreding van de nieuwe wet mogelijk niet meer verknocht zal zijn of nadien door een wijziging van de vennootschapsovereenkomst niet meer verknocht is, zal telkens bekeken moeten worden of een aanpassing van de vennootschapsovereenkomst en het testament noodzakelijk is. Dat lijkt mij onwenselijk. Het verdient daarom aanbeveling om te bepalen dat een deelnamerecht altijd verknocht is.
Vrijstelling overdrachtsbelasting bij bedrijfsopvolging
Bij familievennootschappen wordt bij de bedrijfsopvolging vaak gebruikgemaakt van de overdrachtsbelastingvrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel b Wet BRV. Deze vrijstelling maakt het mogelijk om (in fasen) een geheel bedrijf zonder de heffing van overdrachtsbelasting over te dragen aan bijvoorbeeld een kind. Bij familievennootschappen in de agropraktijk wordt vaak een personenvennootschap aangegaan om – al dan niet in fasen – het bedrijf over te dragen. Een veel voorkomend voorbeeld uit de praktijk: een ouder gaat vooruitlopend op de bedrijfsopvolging een vof aan met zijn kind. Deze samenwerking biedt de mogelijkheid voor het kind om ervaring op te doen in de onderneming. De ouder vindt het niet wenselijk dat het kind direct al gaat delen in de waardeverandering van de onroerende zaken en brengt daarom de onroerende zaken in gebruik en genot in de vof in. Na een aantal jaar brengt de ouder de economische eigendom van het onroerend goed in, zodat het kind vanaf dat moment gaat delen in de waardeverandering. Nog weer een aantal jaar later treedt de ouder uit en zet het kind de onderneming voort.
In de voorgestelde wetgeving wordt hiermee geen rekening gehouden, waardoor in bepaalde gevallen de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel b Wet BRV verloren gaat. Ik noem een aantal veelvoorkomende situaties:
Indien de ouder op enig moment de onroerende zaken die in gebruik en genot zijn ingebracht, economisch en/of juridisch inbrengt in de personenvennootschap, leidt dat onder de nieuwe wet tot heffing van overdrachtsbelasting, terwijl dit nu nog vrijgesteld is als fase van de gehele bedrijfsopvolging.
Op het moment dat de ouder uit de personenvennootschap treedt en er geen nieuwe vennoot toetreedt, eindigt de personenvennootschap. Alle goederen waarvan de personenvennootschap eigenaar was, gaan onder algemene titel over naar het kind. Het kind is over de goederen waarvan de personenvennootschap eigenaar was, overdrachtsbelasting verschuldigd. Onder het huidige recht is de overdracht van ouder aan kind vrijgesteld.
Uiteraard is er alleen overdrachtsbelasting verschuldigd voor zover er geen beroep gedaan kan worden op een andere vrijstelling, zoals voor de verkrijging van de landbouwgronden de cultuurgrondvrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel q Wet BRV.
Het feit dat bij de ontbinding van de openbare personenvennootschap geen gebruik gemaakt kan worden van de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel b Wet BRV dwingt de vennoten in feite ertoe om altijd een personenvennootschap in stand te houden. Ook zou het ertoe kunnen leiden dat voortaan alleen nog stille personenvennootschappen worden aangegaan. Beide ontwikkelingen zijn onwenselijk.
Een oplossing voor deze problematiek is dat de rechtspersoonlijkheid van de personenvennootschap optioneel wordt. Er kan bijvoorbeeld wettelijk geregeld worden dat voor het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid tussenkomst van de notaris nodig is. Het voordeel is dat dan ook duidelijk vastgesteld kan worden welke goederen onder algemene titel overgaan op de personenvennootschap. Indien de rechtspersoonlijkheid optioneel wordt, kunnen de vennoten van (familie)vennootschappen de afweging maken of de eventuele voordelen van rechtspersoonlijkheid opwegen tegen de nadelen. Ik verwacht dat een behoorlijk aantal van de (agrarische) familievennootschappen dan niet voor rechtspersoonlijkheid zal kiezen. Een andere oplossing zou zijn een aanpassing van art. 15 lid 1 onderdeel b Wet BRV, waardoor de vrijstelling in de hiervoor genoemde situaties toch van toepassing blijft. Gezien het veelvuldig gebruik van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling in de agrosector is een oplossing voor dit knelpunt dringend gewenst.
Inbreng van economische en/of juridische eigendom
Het komt, zeker in de agropraktijk, regelmatig voor dat de vennoot die eigenaar is van de onroerende zaken die gebruikt worden in de onderneming alleen het gebruik en genot of de economische eigendom van de onroerende zaken heeft ingebracht in bijvoorbeeld de maatschap. Als later de wens bestaat om van de onroerende zaken de economische en/of juridische eigendom in te brengen en de wetsvoorstellen inmiddels wet zijn geworden, zal door de inbreng over de volle waarde overdrachtsbelasting verschuldigd zijn, ervan uitgaande dat er geen specifieke vrijstelling geldt. De vennoten hebben, toen zij in het verleden de keuze maakten om uitsluitend het gebruik en genot of de economische eigendom van een onroerende zaak in te brengen, geen rekening kunnen houden met de nadelige gevolgen die deze keuze heeft onder de Wet modernisering personenvennootschappen. Het zou daarom wenselijk zijn dat goederen waarvan voor de inwerkingtreding van de wet het gebruik en genot en/of de economische eigendom zijn ingebracht, alsnog zonder heffing van overdrachtsbelasting economisch en/of juridisch ingebracht kunnen worden in de openbare personenvennootschap. Dit kan bereikt worden door bijvoorbeeld de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel e Wet BRV hierop aan te passen.
Wijziging overeenkomsten en akten
Indien de wetsvoorstellen wet worden, zullen de maatschaps-/vennootschapsovereenkomsten van bestaande samenwerkingsverbanden aangepast moeten worden. Dat zal vooral gelden als een maatschap, vof of cv een openbare personenvennootschap is geworden, wat in de meeste situaties het geval zal zijn. De in de vennootschaps-/maatschapsovereenkomsten opgenomen bepalingen, met name als het gaat over voortzetting en overname, zullen dan niet meer aansluiten bij de nieuwe wetgeving. Bij een bedrijfsopvolging wordt niet meer een aandeel in alle goederen overgedragen aan de bedrijfsopvolger, maar wordt het deelnamerecht overgedragen, wat een wezenlijk andere vorm van overdracht betreft. Om ongewenste gevolgen en/of onduidelijkheden te voorkomen, zal vrijwel altijd aanpassing van de vennootschapsovereenkomst noodzakelijk zijn. Daarnaast zullen alle testamenten en huwelijkse voorwaarden/partnerschapsvoorwaarden tegen het licht gehouden moeten worden, om te kijken of deze nog voldoen. Een deel daarvan zal aangepast moeten worden. De in de MvT bij het Voorontwerp (p. 24 MvT Voorontwerp) opgenomen schatting van de kosten per personenvennootschap van € 176 is dan ook volstrekt onvoldoende. De verwachte kosten per personenvennootschap zullen eerder een paar duizend euro bedragen. Het is daarmee de vraag of het nieuwe personenvennootschapsrecht niet het doel van verduidelijking en vereenvoudiging voorbijschiet nu er hoge aanpassingskosten van bestaande overeenkomsten aan verbonden zijn. Deze nadelige gevolgen kunnen voor een deel voorkomen worden door de rechtspersoonlijkheid optioneel te maken. Indien een personenvennootschap niet kiest voor rechtspersoonlijkheid zal de vennootschapsovereenkomst nog wel aangepast moeten worden, maar de wijzigingen zullen minder ingrijpend zijn.
Betekenis voor de praktijk
De internetconsultatie is in februari 2023 gesloten. Het is afwachten wanneer een wetsvoorstel ingediend zal worden bij de Tweede Kamer, ervan uitgaande dat er niet een derde consultatieronde volgt. Hopelijk stuurt de wetgever, naar aanleiding van de reacties die bij de internetconsultatie zijn ingediend, op een aantal punten nog bij om ongewenste gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen.
Indien het proces om tot nieuwe wetgeving voor personenvennootschappen te komen dit keer wel succesvol blijkt te zijn en de wetsvoorstellen wet zijn geworden, zal dat grote gevolgen hebben voor de agropraktijk. In de agropraktijk kennen we van oorsprong veel familiepersonenvennootschappen. De bestaande overeenkomsten en akten zullen tegen het licht gehouden moeten worden en er zullen diverse aanpassingen nodig zijn. Ook op de advisering zal de nieuwe wetgeving invloed hebben. Er zal rekening gehouden moeten worden met de nieuwe civielrechtelijke en fiscaalrechtelijke aspecten, wat mogelijk leidt tot andere adviezen rondom bijvoorbeeld toetreding, uittreding, bedrijfsoverdracht en de inbreng van onroerende zaken. Het zal de nodige tijd en inspanning vergen om de toepassing van de nieuwe wetgeving onder de knie te krijgen.