Hof Amsterdam, 17-08-2009, nr. 200.037.988/01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK1918
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
17-08-2009
- Zaaknummer
200.037.988/01
- LJN
BK1918
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK1918, Uitspraak, Hof Amsterdam, 17‑08‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BN1415
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN1415, Niet ontvankelijk
- Wetingang
Uitspraak 17‑08‑2009
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid appel; voorlopige voorziening; doorbreking appelverbod.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 17 augustus 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.037.988/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. S. van Gestel te Hilversum,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. P.P.M. Voskuil-van Dijk te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 14 juli 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 april 2009 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 412276 / FA RK 08-8777.
1.3.
De vrouw heeft op 13 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 17 augustus 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- -
de advocaat van de man;
- -
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. Het geschil in hoger beroep
2.1.
Bij de bestreden beschikking is bij wege van voorlopige voorziening bepaald dat de man met ingang van 1 april 2006
€ 4.500,- per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud te voldoen van € 9.000,- per maand met ingang van 1 april 2006, danwel een dusdanig bedrag en met ingang van een dusdanige datum als de rechtbank juist zal achten.
2.2.
De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen, althans om de uitkering niet op een hoger bedrag dan € 1.500,- per maand vast te stellen, althans de uitkering vast te stellen op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten. Voorts verzoekt hij de uitkering tot haar levensonderhoud niet eerder te laten ingaan dan per datum indiening verzoekschrift voorlopige voorzieningen, derhalve op 12 november 2008, zijnde de datum waarop tevens het echtscheidingsverzoek is ingediend.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.1.
De man stelt dat hij ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van artikel 822 (jo. art. 821 lid 4) Rv is getreden, nu zij een voorziening heeft getroffen waarvan de gelding zich uitstrekt tot meer dan vier weken vóór de dag van indiening van het echtscheidingsverzoek, zodat het rechtsmiddelenverbod, neergelegd in art. 824
lid 1 Rv kan worden doorbroken.
3.2.
De vrouw heeft de stellingen betwist en aangevoerd dat de wetgever de vaststelling van de aanvangsdatum van een voorlopige voorziening als discretionaire bevoegdheid aan de desbetreffende rechter heeft willen laten, en hieraan geen maximale termijn heeft willen koppelen.
Voorts stelt de vrouw zich op het standpunt dat bij een eventuele onjuiste toepassing van artikel 822 lid 2 Rv het appelverbod niet wordt doorbroken.
3.3.
Het treffen van een voorlopige voorziening is een ordemaatregel bedoeld voor de duur van de echtscheidingsprocedure. Het hof is op grond van de wettekst en de wetsgeschiedenis van oordeel dat voorzover aan een voorlopige voorziening terugwerkende kracht kan worden toegekend, deze beperkt dient te blijven tot ten hoogste vier weken voorafgaand aan de indiening van het echtscheidingsverzoek. Deze beperking tot vier weken hangt samen met de in artikel 821 lid 4 Rv geschapen mogelijkheid om voorafgaand aan de indiening van het echtscheidingsverzoek een voorlopige voorziening te vragen onder de voorwaarde dat binnen vier weken na dagtekening van de beschikking voorlopige voorziening een verzoek tot echtscheiding is gedaan.
Uit de wettekst, noch uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat een ruimere terugwerkende kracht kan worden toegepast. De wetgever heeft integendeel nadrukkelijk een nauw, onlosmakelijk verband willen handhaven tussen de voorlopige voorziening en de scheidingsprocedure.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank door een aanvangsdatum van de voorlopige voorziening te bepalen gelegen meer dan 3 jaar voor de datum van haar beschikking met haar uitspraak buiten het toepassingsgebied van artikel 822 lid 2 Rv getreden.
Het voorgaande brengt met zich dat het appelverbod neergelegd in art. 824 lid 1 Rv in het onderhavige geval dient te worden doorbroken en dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, zodat aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden toegekomen. Het hof zal de behandeling van de zaak daartoe aanhouden en gelast de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
3.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart de man ontvankelijk in zijn hoger beroep;
houdt iedere beslissing aan;
beveelt de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, R.G. Kemmers en J.E. Doek in tegenwoordigheid van mr. I. Damaska als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2009. Bij ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak getekend door de oudste raadsheer.