Belastingregeling voor het Koninkrijk
Artikel 2 [Begripsbepalingen]
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Aruba, Curacao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van het Koninkrijk.
- Bronpublicatie:
07-07-2010, Stb. 2010, 339 (uitgifte: 01-09-2010, kamerstukken: 32186)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2010, Stb. 2010, 388 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
1.
Deze Rijkswet verstaat onder:
- a.
landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten;
- b.
personen: natuurlijke personen en lichamen;
- c.
lichamen: rechtspersonen, maat- of vennootschappen, andere verenigingen van personen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
- d.
inwoner van een van de landen: een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in dat land slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in dat land, of van vermogen dat in dat land is gelegen.
- e.
vaste inrichting: een duurzame inrichting waarin of met behulp waarvan werkzaamheden van een onderneming — zelfstandig uitgeoefend beroep daaronder begrepen — worden uitgeoefend;
- f.
vaste vertegenwoordiger: een persoon die in het bezit is van een duurzame machtiging om namens de onderneming — zelfstandig uitgeoefend beroep daaronder begrepen — overeenkomsten af te sluiten en daarvan gewoonlijk gebruik maakt in het betrokken land — tenzij zijn werkzaamheden zich beperken tot het voor de onderneming aankopen van goederen —, alsmede een persoon die een goederenvoorraad heeft waaruit hij regelmatig bestellingen uitvoert ten behoeve van de onderneming.
2.
Een vaste inrichting is onder meer:
- a.
een plaats waar leiding wordt gegeven;
- b.
een filiaal;
- c.
een kantoor;
- d.
een fabriek;
- e.
een werkplaats.
3.
Als het aanhouden van een vaste inrichting wordt niet aangemerkt:
- a.
het uitsluitend voor opslag of uitstalling aanhouden van een voorraad goederen, welke tot de onderneming behoren, alsmede van daarvoor bestemde ruimten;
- b.
het aanhouden van een ruimte uitsluitend om voor de onderneming goederen aan te kopen;
- c.
het aanhouden van een ruimte uitsluitend voor het maken van reclame, voor het verstrekken en inwinnen van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek en voor soortgelijke werkzaamheden, indien de bedoelde verrichtingen voor de onderneming van voorbereidende aard zijn of hulpwerkzaamheden zijn.
4.
Een onderneming wordt niet geacht een vaste vertegenwoordiger te hebben enkel op grond van het feit, dat zij zaken doet door tussenkomst van een makelaar, een commissionnair of een andere agent met een wezenlijk onafhankelijke positie, mits die personen daarbij optreden in de normale uitoefening van hun onderneming.
5.
Deze Rijkswet verstaat hierna mede onder:
- a.
onderneming: zelfstandig uitgeoefend beroep;
- b.
vaste inrichting: vaste vertegenwoordiger;
- c.
niet-zelfstandige arbeid: zelfstandige, niet in eigen onderneming verrichte werkzaamheden en diensten;
- d.
dividend: opbrengst van winstbewijzen en winstdelende obligaties.
6.
Een in deze Rijkswet gebezigd doch niet omschreven begrip wordt, tenzij het zinsverband anders vereist, voor elk land verstaan in de zin van de desbetreffende belastingregelingen van dat land.
7.
Voor de toepassing van deze Rijkswet geniet winst uit onderneming hij, voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven, daaronder begrepen hij die, anders dan als aandeelhouder, medegerechtigd is tot het vermogen van een onderneming.
8.
Voor de toepassing van dit artikel, artikel 13a en artikel 24, tiende lid,
- a.
wordt, tenzij de context anders vereist, verstaan onder:
- 1°
de Richtlijn 2003/48/EG: de Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten van spaargelden in de vorm van rentebetalingen (PbEU L 157/38);
- 2°
uiteindelijk gerechtigde: een uiteindelijk gerechtigde als bedoeld in artikel 2 van de Richtlijn 2003/48/EG;
- 3°
uitbetalende instantie: een uitbetalende instantie als bedoeld in artikel 4 van de Richtlijn 2003/48/EG;
- 4°
rentebetaling: een rentebetaling als bedoeld in artikel 6 van de Richtlijn 2003/48/EG, met inachtneming van artikel 15 van de Richtlijn 2003/48/EG;
- 5°
termen, gebruikt in artikel 13a en artikel 24, tiende lid, die niet anderszins in dit artikel zijn omschreven: de betekenis die in de Richtlijn 2003/48/EG daaraan wordt gegeven;
- b.
wordt in de bepalingen in de Richtlijn 2003/48/EG waarnaar in dit artikel, artikel 13a en artikel 24, tiende lid, wordt verwezen in plaats van ‘lidstaten’ gelezen: Curaçao, Sint Maarten of Nederland, al naar de context vereist.