In de e-mail staat 2022, maar partijen gaan er allebei vanuit dat dit 2024 moet zijn.
Rb. Amsterdam, 03-07-2024, nr. C/13/751396 / KG ZA 24-444
ECLI:NL:RBAMS:2024:3941
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
03-07-2024
- Zaaknummer
C/13/751396 / KG ZA 24-444
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2024:3941, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 03‑07‑2024; (Kort geding)
Uitspraak 03‑07‑2024
Inhoudsindicatie
bestuurdersaansprakelijkheid; bestuurder heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat de onderneming in betalingsonmacht verkeert. Dat had wel op zijn weg gelegen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/751396 / KG ZA 24-444 EAM/EB
Vonnis in kort geding van 3 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ,
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eiseres bij dagvaarding van 5 juni 2024,
advocaat mr. Th.H.P. van den Kieboom te Utrecht ,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.J. Tielemans te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
Op de zitting van 18 juni2024 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. [eiseres] heeft producties in het geding gebracht en beide partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die aan het dossier zijn toegevoegd.
Ter zitting waren alleen de advocaten van partijen aanwezig.
Vonnis is – na uitstel met een dag – bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] is bestuurder van [bijzonder vennootschap] Die vennootschap is bij vonnis van deze voorzieningenrechter van 18 maart 2024 veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van in hoofdsom € 80.296,06.
2.2.
Op 20 maart 2024 heeft [eiseres] het faillissement van [bijzonder vennootschap] aangevraagd, omdat niet aan het vonnis werd voldaan. In dat rekest is de vordering van [eiseres] als volgt gespecificeerd.
2.3.
In de aanloop naar de behandeling van het faillissementsrekest heeft [bijzonder vennootschap] de hoofdsom van € 80.293,03 betaald, op 18 april 2024. Daarnaast heeft [gedaagde] bij e-mail van 22 april 2024 namens [bijzonder vennootschap] toegezegd het restant van het verschuldigde zoals belicht in het faillissementsrekest te zullen voldoen in drie termijnen, op 22 mei, 22 juni en 22 juli 20241..
2.4.
Ondanks een reminder is betaling van de eerste termijn uitgebleven. [eiseres] heeft de afspraken over de betalingsregeling ontbonden en maakt aanspraak op het gehele openstaande bedrag ineens.
3. Het geschil
3.1.
Na wijziging van eis vordert [eiseres] , kort gezegd, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 32.915,22, te vermeerderen met de contractuele rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten conform liquidatietarief (in plaats van de werkelijke proceskosten, zoals in de dagvaarding staat) en de nakosten, eveneens te vermeerderen met rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk is voor de voldoening van haar vordering, omdat hij ervoor kiest de schuld van [bijzonder vennootschap] aan [eiseres] niet te betalen. Volgens [gedaagde] is geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Hij stelt de eerste termijn niet te hebben kunnen betalen doordat een financier zich had teruggetrokken, maar alweer een andere financier te hebben gevonden. Hij verwacht eind juni zowel de eerste als de tweede termijn te kunnen voldoen. [eiseres] heeft geen vertrouwen in die mededeling en wil dat niet afwachten.
4.2.
Een bestuurder is jegens een derde aansprakelijk als hij onrechtmatig handelt jegens die derde waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
In beginsel ligt de bewijslast daarbij op de crediteur. Onder omstandigheden kan daarvan echter worden afgeweken en kan de bewijslast worden omgekeerd. In dit geval bestaat daarvoor ook aanleiding. [gedaagde] stelt namelijk wel dat [bijzonder vennootschap] niet de middelen heeft om de schuld te voldoen, maar hij heeft dat op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt. Dat had wel op zijn weg had gelegen en hij moet daartoe in staat worden geacht. Nu hij dat niet heeft gedaan, kan voorshands niet worden uitgegaan van de gestelde betalingsonmacht. Dan resteert betalingsonwil als reden voor het uitblijven van betaling, wat grond oplevert voor bestuurdersaansprakelijkheid. Voorshands is daarom aannemelijk dat [gedaagde] door de bodemrechter aansprakelijk zal worden gehouden voor betaling van de schuld aan [bijzonder vennootschap] , zodat daarop in kort geding kan worden vooruitgelopen.
4.4.
Het gaat om een harde vordering, betaling van verleende diensten. Op de zitting in het vorige kort geding heeft [gedaagde] ook erkend dat de schuld moet worden voldaan. Het spoedeisend belang en de hardheid van de vordering zijn communicerende vaten, zodat het beroep op het ontbreken van spoedeisend belang niet in de weg staat aan toewijzing van de vordering. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 112,37
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten 178,00
Totaal € 4.234,37
4.6.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 32.915,22, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per (gedeelte van de) maand vanaf 19 april 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 4.234,37, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] – indien hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet en de uitspraak wordt betekend – tot betaling aan [eiseres] van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal met ingang van veertien dagen na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.2.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑07‑2024
type: eBcoll: