Rb. 's-Hertogenbosch, 14-04-2010, nr. 01/889000-07
ECLI:NL:RBSHE:2010:BM1160, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
14-04-2010
- Zaaknummer
01/889000-07
- LJN
BM1160
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2010:BM1160, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 14‑04‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW6505, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 14‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Verwerping verweren tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. - Startinformatie. Proces-verbaal van de CIE vormde de grondslag waarop het bevel tot stelselmatige observatie is gegeven. Dit proces-verbaal rechtvaardigt naar objectieve maatstaven zelfstandig een redelijk vermoeden dat medeverdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer misdrijven. Het bevel tot stelselmatige observatie is rechtmatig gegeven. - Verbaliseringsplicht en het delen van dubbelnul-informatie. Door het niet vermelden in het proces-verbaal van dubbelnul-informatie is in casu niet gehandeld in strijd met de verbaliseringsplicht. Het buiten het proces-verbaal houden van informatie die in verband met bronbescherming niet operationeel kan worden gemaakt, hoeft niet op bezwaren te stuiten, zolang die dubbel-nulinformatie niet de grondslag vormt voor de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen. Het delen van de dubbelnul-informatie met de teamleider van het tactisch team zonder toestemming van de CIE-officier, hetgeen in strijd is met de geldende (interne) instructie, leidt niet tot niet-ontvankelijkheid. De instructie strekt niet ter bescherming van de belangen van de verdachte in een strafrechtelijk onderzoek. - De inzet van een infiltrant. Niet is gebleken dat over de inzet van de infiltrant relevante informatie is achtergehouden noch dat in strijd met de verbaliseringsplicht is gehandeld. - Talloncriterium. Door het optreden van de pseudokoper is niet gehandeld in strijd met artikel 126h, lid 2 Sv. - Geheimhoudergesprekken. Het handelen in strijd met artikel 126aa, lid 2 Sv en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen door een aantal afgeluisterde en opgenomen geheimhoudersprekken niet terstond te vernietigen, leidt in casu tot strafvermindering. - Opzettelijke misleiding. Het door een politiefunctionaris in eerste instantie bewust geven van een onjuiste voorstelling met betrekking tot de dubbelnul-informatie tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris leidt in casu eveneens tot strafvermindering. Veroordeling voor medeplegen van opzetheling van kostbare schilderijen en de diefstal daarvan, medeplegen van witwassen en medeplegen van exploiteren van een hennepkwekerij tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek voorarrest. Strafvermindering wegens onherstelbare vormverzuimen van 25%.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/889000-07
Datum uitspraak: 14 april 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 april 2009, 24 en 25 november 2009, 6 januari 2010, 10 maart 2010 en 31 maart 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 maart 2009.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
- 1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 maart 2002 tot en met 13 september 2008 te 's-Hertogenbosch en/of Haarlem en/of Boxtel, en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, en/of te Neerpelt (België), in elk
geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) één of meer schilderij(en), te weten:
"De kwakzalver" en/of "De tevreden drinker" van Adriaen van Ostade en/of
"De kwakzalver" van Jan Steen en/of
"Drinkgelag" van Cornelis Dusart en/of
"De straatmuzikanten" van Cornelis Bega,
in ieder geval een of meer schilderij(en) en/of een of meer geldbedrag(en),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat schilderij(en) en/of die/dat geldbedrag(en), (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
[artikel 416 c.q. 417bis van het Wetboek van Strafrecht]
en/of
dat hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 maart 2002 tot en met 13 september 2008 te 's-Hertogenbosch en/of Haarlem en/of Boxtel en/of Eindhoven, in elk geval in Nederland, en/of te Neerpelt (België),
in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van een of meer voorwerp(en), te weten één of meer schilderij(en), te weten:
"De kwakzalver" en/of "De tevreden drinker" van Adriaen van Ostade en/of
"De kwakzalver" van Jan Steen en/of
"Drinkgelag" van Cornelis Dusart en/of
"De straatmuzikanten" van Cornelis Bega,
in ieder geval een of meer schilderij(en)
en/of een of meer geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een of meer van die voorwerp(en), was of wie bovenomschreven voorwerp(en), voorhanden had en/of een of meer van die voorwerp(en) heeft verworven en/of overgedragen en/of
omgezet en/of voorhanden heeft gehad en/of van een of meer van die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
[artikel 420bis c.q. 420quater van het Wetboek van Strafrecht]
- 2.
hij op of omstreeks 05 maart 2007, in ieder geval in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 5 maart 2007 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres hennepteelt]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 434, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3 onder B/C Opiumwet)
- 3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 8 november 2007 tot en met 1 december 2007 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ([adres slachtoffer]) heeft weggenomen geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, althans, hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 8 november 2007 tot en met 1 december 2007 te 's-Hertogenbosch (telkens) ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen in/uit een woning ([adres slachtoffer]) geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)en daarbij zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of de/het weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een
valse sleutel, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) (telkens) met voormeld oogmerk tezamen en invereniging met elkaar, althans alleen, (kort samengevat en zakelijk weergegeven) (telkens) het navolgende gedaan: hij en/of zijn
mededader(s) is/zijn naar die woning toegegaan en/of heeft/hebben met behulp van een (nagemaakte) sleutel die woning geopend en/of is/zijn die woning binnengegaan en/of heeft/hebben in die woning gezocht naar geld en/of goederen
van zijn/hun gading, zijnde (telkens) de uitvoering van het/de voorgenomen misdrijf/misdrijven niet voltooid;
(artikel 311 lid 1 sub 4 en 5, c.q. 311 lid 1 sub 5 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 8 november 2007 tot en met 1 december 2007 te 's-Hertogenbosch, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ([adres slachtoffer]) heeft/hebben weggenomen geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of diens/dier
mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
althans,
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en), ter uitvoering van het door hen/hem voorgenomen misdrijf om op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 8 november 2007 tot en met 1 december 2007 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met elkaar, althans, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ([adres slachtoffer]) weg te nemen geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of diens/dier mededader(s) en/of aan verdachte en daarbij zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of diens/dier mededader(s) (telkens) met voormeld oogmerk tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, (kort samengevat en zakelijk weergegeven) (telkens) het navolgende gedaan: die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of een of meer van
diens/dier mededader(s) is/zijn naar die woning toegegaan en/of heeft/hebben met behulp van een (nagemaakte) sleutel die woning geopend en/of is/zijn die woning binnengegaan en/of heeft/hebben in die woning gezocht naar geld en/of
goederen van diens/dier gading, zijnde (telkens) de uitvoering van het/de voorgenomen misdrijf/misdrijven niet
voltooid, bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 1 december 2007 te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door te regelen dat (voor het binnengaan c.q. betreden van die woning) een sleutel van die woning werd, althans kon worden nagemaakt en/of ervoor te zorgen dat die
- (nagemaakte)
sleutel in het bezit werd gesteld van die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of diens/dier mededader(s) en/of door aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of diens/dier mededader(s) door te geven wanneer het de beste tijd was om voormeld(e) misdrijf/misdrijven te plegen;
(artikel 311 lid 1 sub 4 en 5 juncto 48 c.q. 311 lid 1 sub 4 en 5 juncto 45 en 48 Wetboek van Strafrecht)
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Voor wat betreft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging overweegt de rechtbank het volgende:
De verdediging voert aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging van verdachte omdat bij de start van het opsporingsonderzoek sprake was van ernstige en onherstelbare vormfouten. De verdediging voert in dit verband het volgende aan:
1. Startinformatie. De informatie in het proces-verbaal van 3 januari 2007 van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) was onvoldoende concreet en actueel om ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf en de daarop volgende inzet van bijzondere opsporingsmiddelen te rechtvaardigen. Ook de informatie, verkregen in de eerste dagen van de observatie, leverde geen bevestiging op dat verdachte handelde in gestolen kunst, zoals was vermeld in het CIE-proces-verbaal.
2. Verbaliseringsplicht en dubbelnul-informatie. De politie beschikte bij de start van het onderzoek over meer informatie dan zij in het proces-verbaal heeft gerelateerd: er was sprake van zogenoemde dubbelnul-informatie, die niet werd prijsgegeven maar wel een rol heeft gespeeld bij de start van het opsporingsonderzoek en de keuzes die tijdens het onderzoek zijn gemaakt. Zo zouden in het opsporingsonderzoek tegen verdachte extra opsporingsmiddelen zijn ingezet om tevens te kunnen rechercheren op de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], van wie de politie betrokkenheid vermoedde maar die bij de start van dit onderzoek naar objectieve maatstaven niet konden worden aangemerkt als verdachten. Het niet vermelden van die dubbelnul-informatie is in strijd met de verbaliseringsplicht van de politie en in strijd met de plicht van de officier van justitie om alle relevante informatie toe te voegen aan het procesdossier. Inzicht in al die informatie is van belang om de rechtmatigheid van het politieoptreden te kunnen beoordelen.
Bovendien is vanuit de CIE dubbelnul-informatie verstrekt aan de tactisch teamleider van de recherche. Dat is in strijd met de interne voorschriften voor het omgaan met dergelijke informatie, onder andere omdat de daartoe vereiste toestemming van de CIE-officier van justitie ontbrak. Deze vormfout is zo ernstig dat zij moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
- 3.
Inzet van [infiltrant 1]. Er bestaan onduidelijkheden omtrent de exacte (eerste) inzet van de infiltrant A-1765 ([infiltrant 1]) en het relateren hierover bij proces-verbaal.
- 4.
Talloncriterium/verbaliseringsplicht. Enkele handelingen/acties van de infiltrant A-1303 ([infiltrant 2]) lijken op gespannen voet te staan met het bepaalde in de artikelen 152 (verbaliseringsplicht) en 126h, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (het Talloncriterium). Ook om deze reden dient het openbaar ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging.
- 5.
Geheimhoudergesprekken. Afgeluisterde telefoongesprekken (de rechtbank begrijpt hier ook faxen onder) met geheimhouders zijn in strijd met de wettelijke regels niet of niet tijdig vernietigd, waardoor niet te controleren is of de inhoud van de geheimhoudergesprekken enige (sturende) invloed heeft gehad op het opsporingsonderzoek. Het niet tijdig vernietigen van de geheimhoudergesprekken is in strijd met de grondslagen van het strafprocesrecht en levert een schending van de procesrechtelijke belangen van verdachte op. De verdediging stelt zich daarom op het standpunt dat het openbaar ministerie zijn vervolgingsrecht ook om die reden heeft verspeeld.
- 6.
Opzettelijke misleiding. De tactisch teamleider heeft gelogen toen hij als getuige door de rechter-commissaris werd gehoord. Tijdens zijn eerste verhoor heeft hij verklaard dat hij bij de start van het opsporingsonderzoek uitsluitend beschikte over het proces-verbaal van de CIE van 3 januari 2007, terwijl hij in een later verhoor erkende dat hij in die fase tevens beschikte over dubbelnul-informatie. De verdediging meent dat hier sprake is van opzettelijke misleiding van de rechter en de verdediging, hetgeen een zeer ernstige inbreuk op de goede procesorde meebrengt.
Op grond van het voorgaande voert de verdediging tot slot aan dat de vormverzuimen in ieder geval in onderlinge samenhang bezien dienen te leiden tot het niet ontvankelijk zijn van het openbaar ministerie, subsidiair tot bewijsuitsluiting, hetgeen vrijspraak van de ten laste gelegde feiten betekent.
De rechtbank overweegt als volgt.
- 1.
Startinformatie.
Op 3 januari 2007 kwam bij de politie Brabant-Noord een proces-verbaal binnen van de CIE, gedateerd 3 januari 2007, met de volgende inhoud: "Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid is in de periode van augustus 2002 tot heden van meerdere informanten de navolgende informatie binnengekomen: [verdachte] steelt, heelt en verkoopt op grote schaal kunst en antiek. Hij maakt gebruik van het telefoonnummer 06-53801690". De verstrekte informatie kon worden aangemerkt als betrouwbaar. De groepschef van de CIE heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat genoemde informatie werd ontvangen van informanten in 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006. Kort voor het opmaken van het proces-verbaal is nagegaan of de informatie over verdachte nog actueel was en dat bleek het geval te zijn, aldus de groepschef. (zie verhoor [groepschef] bij de rechter-commissaris op 16 juni 2009).
Twee dagen na ontvangst van het CIE-proces-verbaal, op 5 januari 2007, heeft de officier van justitie mondeling een bevel gegeven tot stelselmatige observatie van verdachte voor maximaal drie maanden. Op 5 januari 2007 is met deze observatie gestart. Op 9 januari 2007 - zijnde drie werkdagen nadien - is het bevel op schrift gesteld, onder vermelding van de verdenking van de misdrijven: gekwalificeerde diefstal en heling. Het gebruik van technische hulpmiddelen zoals camera's en een plaatsbepalingsbaken werd eveneens mogelijk gemaakt. Nadien heeft de officier van justitie telkens verlengingsbevelen afgegeven waarvan de laatste liep tot de aanhouding van verdachte.
Beantwoord moet worden de vraag of er op 5 januari 2007 voldoende grond was voor de inzet van het middel van stelselmatige observatie tegen verdachte.
Stelselmatige observatie kan worden ingezet als opsporingsmiddel krachtens artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering op bevel van de officier van justitie in een geval waarin sprake is van een verdenking - dat wil zeggen een redelijk vermoeden van schuld - dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank leverde het CIE-proces-verbaal van 3 januari 2007 op zichzelf voldoende grond op voor een redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal en/of heling. Weliswaar bleven de bronnen van de informatie onbekend, wat een zeker risico oplevert ten aanzien van de betrouwbaarheid van die bronnen, daar staat echter tegenover dat de informatie van meerdere bronnen afkomstig was, die door de CIE werden ingeschat als betrouwbaar, en voorts dat de informatie met een zekere continuïteit over een lange periode - vijf jaren - is binnengekomen en nog kort voor het gebruik is geactualiseerd. De inhoud van de informatie was ook voldoende concreet: het CIE-proces-verbaal vermeldt zowel naam, voornaam en telefoonnummer van de verdachte persoon als de concrete strafbare feiten waaraan deze zich schuldig zou maken.
Het proces-verbaal van de CIE van 3 januari 2007 vormde de grondslag waarop het bevel tot stelselmatige observatie is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dit proces-verbaal naar objectieve maatstaven zelfstandig - dus ook zonder aanvulling van andere informatie waarover de politie op dat moment beschikte - een redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een of meer misdrijven. Het bevel tot stelselmatige observatie van 5 januari 2007 is dan ook rechtmatig is gegeven.
Daar komt nog het volgende bij, wat de verdenkingen jegens verdachte heeft versterkt. Op 4 januari 2007 wordt waargenomen dat verdachte bij zijn woning in 's-Hertogenbosch een ontmoeting heeft met [medeverdachte 5], die hem een pakket overhandigt van ongeveer 90x60 cm, verpakt in een vuilniszak. [medeverdachte 5] heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet (zie proces-verbaal nr.27-004696 van 26 januari 2007, doorgenummerde pag. 27-28).
Ook voor de daarop volgende inzet van andere opsporingsmiddelen ziet de rechtbank voldoende grondslag in de verdenking, die steeds sterker wordt in de eerste weken van het onderzoek.
Uit het proces-verbaal komt naar voren dat de naam van verdachte voorkomt in een eerder onderzoek van de politie Haaglanden, genaamd "Waldorp", naar aanleiding van diefstal van schilderijen uit een woning. Voorts komt tijdens weer een ander opsporingsonderzoek, betreffende hennephandel, genaamd "Trabant" in de tweede helft van 2006, naar voren uit telefoontaps dat verdachte in november 2006 meermalen belt met [medeverdachte 4], waarbij wordt gesproken van handel in grote partijen "schoenen/boots", wat een dekmantel lijkt voor andersoortige handel (zie proces-verbaal nr. 27-004696 van 26 januari 2007, doorgenummerde pag. 21-27).
Uit observatie in de onderhavige zaak in januari en februari 2007 blijkt dat verdachte regelmatig bezoeken brengt aan de [adres] te 's-Hertogenbosch, waar de medeverdachte [medeverdachte 4] en zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 3], wonen. Verdachte, zijn auto en zijn fiets worden meermalen gezien bij de [adres], te weten op 9 en 30 januari 2007 en op 14 februari 2007. Ook blijkt dat verdachte en [medeverdachte 4] elkaar elders ontmoeten.
Voorts blijkt dat verdachte tussen 8 en 22 januari 2007 meermalen met een sleutel het pand aan de [adres hennepteelt] te 's-Hertogenbosch binnengaat, maar daarbij telkens zijn auto op ruime afstand parkeert, ondanks de aanwezigheid van parkeergelegenheid vlakbij het pand.
Ten slotte komt uit het Bedrijfs Processen Systeem van de politie Brabant-Noord naar voren dat in 2006 een hennepkwekerij is aangetroffen in een pand dat was gehuurd door verdachte.
Vanaf 30 januari 2007 wordt met machtiging van de rechter-commissaris het telefoonverkeer van verdachte opgenomen en uitgeluisterd. Daaruit blijkt van intensief telefonisch contact tussen verdachte en [medeverdachte 4], die ook regelmatig afspreken elkaar te ontmoeten.
Op 14 februari 2007 wordt door de officier van justitie inzake verdachte een bevel afgegeven tot het stelselmatig inwinnen van informatie (artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering). In dat kader wordt een politiële infiltrant ingezet, met wie verdachte diverse ontmoetingen en gesprekken heeft. Tijdens een ontmoeting op 14 maart 2007 vertelt verdachte aan de infiltrant dat hij zelf en namens anderen handelt in kunst, die ongeveer 14 miljoen waard is, maar dat men er ongeveer 1.750.000 euro voor wil hebben. Op 30 maart 2007 vertelt verdachte aan de infiltrant dat het gaat om vijf schilderijen uit de tijd van Rembrandt, die ongeveer vijf jaar geleden zijn gestolen.
Op 4 april 2007 beveelt de officier van justitie de inzet van een politieel pseudokoop traject inzake verdachte. In de maanden daarop heeft verdachte meerdere ontmoetingen en gesprekken met de infiltrant, die zich voordoet als potentiële koper van de schilderijen en worden afspraken gemaakt over de bezichtiging van de schilderijen. Verdachte heeft ook vele ontmoetingen en telefonische gesprekken met [medeverdachte 4]. Meerdere van die gesprekken betreffen kennelijk de bezichtiging en verkoop van de schilderijen. In zijn gesprekken met de infiltrant en in zijn gesprekken met [medeverdachte 4] noemt verdachte meermalen "de ouwe"/"de ouwe op de dijk"/"de vader van die jongen" en beschouwt hij de vader kennelijk als iemand die ook zeggenschap heeft over de voorgenomen verkoop.
- 2.
Verbaliseringsplicht en het delen van dubbelnul-informatie.
- *
Verbaliseringsplicht en dubbelnul-informatie.
Gebleken is dat ten tijde van de start van het onderzoek bij de politie ook andere informatie dan de geverbaliseerde CIE-informatie bekend is. Die informatie is niet neergelegd in een proces-verbaal omdat het zogenoemde dubbelnul-informatie betreft, waarvan de inhoud zodanig is dat het bekend worden daarvan kan leiden tot ontdekking van de bron, waardoor de bron gevaar zou lopen. Daarom geldt als regel dat dubbelnul-informatie niet buiten de CIE mag worden gebracht, dus ook niet elders binnen het politiekorps. Wel kan de CIE-officier van justitie toestemming geven voor het delen van dubbelnul-informatie.
Verschillende (leidinggevende) politieambtenaren die door de rechter-commissaris als getuigen zijn gehoord verklaren dat in december 2006 bij de politie regio Brabant-Noord naast de hiervoor besproken CIE-informatie tevens dubbelnul-informatie bekend was, die niet operationeel kon worden gemaakt. Uit de getuigenverhoren blijkt voorts dat die dubbelnul-informatie in december 2006 is gedeeld met de leider van het tactisch team. Ten slotte geven twee getuigen aan dat de beslissing om het onderhavige onderzoek te starten, mede is ingegeven door de betreffende dubbelnul-informatie (zie het verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 14 september 2009 en het verhoor van [groepschef, getuige 2] bij de rechter-commissaris op 16 juni 2009). Ter bescherming van de informatiebron is daarover niets opgenomen in het proces-verbaal over de start van het onderzoek, aldus het openbaar ministerie.
De vraag is of, door het niet vermelden in het proces-verbaal dat bij de start van het onderzoek sprake was van dubbelnul-informatie, is gehandeld in strijd met de verbaliseringsplicht van de politie.
Voorop staat dat het proces-verbaal zoveel mogelijk transparant behoort te zijn en inzicht moet geven in de start en het verloop van het opsporingsonderzoek. Relevante informatie daarover dient zoveel mogelijk in het proces-verbaal te worden opgenomen en verantwoord, zodat rechterlijke controle op de rechtmatigheid van de inzet van opsporingsmiddelen mogelijk is.
Daarbij moet inzet van bijzondere opsporingsmiddelen, zoals stelselmatige observatie, telefoontaps, infiltratie etc. volledig worden verantwoord door informatie die wel in het proces-verbaal wordt opgenomen. Aan de hand van het proces-verbaal moet kunnen worden getoetst of ten tijde van de beslissing tot inzet van het middel was voldaan was aan de voorwaarden om tot die inzet te kunnen komen.
Aan de hand van het overzicht dat hiervoor is opgenomen onder het kopje "Startinformatie" komt de rechtbank tot het oordeel dat in deze zaak aan die voorwaarden is voldaan: de inzet van stelselmatige observatie en de latere bijzondere opsporingsmiddelen berust telkens op een voldoende gerechtvaardigd vermoeden van schuld van de betreffende verdachten en een en ander is ook verantwoord in het proces-verbaal.
De rechter en de verdediging moeten ook kunnen vertrouwen op de volledigheid van de processen-verbaal. Dat beginsel kan echter nooit zo ver gaan dat de politie verplicht is om alle informatie waarover zij beschikt te vermelden in het proces-verbaal. Informatie die in verband met bronbescherming niet operationeel kan worden gemaakt, zoals dubbelnul-informatie, moet om die reden buiten het proces-verbaal kunnen worden gehouden.
Dat hoeft ook niet op bezwaren te stuiten, zolang die dubbelnul-informatie niet de grondslag vormt voor de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen. Immers, wanneer dat laatste wel het geval zou zijn, zou de rechtmatigheid van die inzet niet voldoende kunnen worden beoordeeld.
In de onderhavige zaak is echter de inzet van de stelselmatige observatie bij de start van het onderzoek volledig verantwoord door de wel geverbaliseerde informatie, te weten het proces-verbaal van de CIE van 3 januari 2007. Aan die inzet lag dus geen "geheime" informatie ten grondslag.
Enkele politiefunctionarissen geven tijdens hun verhoor bij de rechter-commissaris aan dat in december 2006 wel dubbelnul-informatie mede ten grondslag heeft gelegen aan de keuze om juist het onderhavige onderzoek op te starten. De keuze om een bepaald onderzoek op te starten is echter een afzonderlijke beleidsbeslissing van politie en/of openbaar ministerie en moet worden beschouwd los van het opsporingsonderzoek zelf. Dat een dergelijke beleidsbeslissing mede kan zijn genomen op basis van dubbelnul-informatie die niet wordt prijsgegeven acht de rechtbank op geen enkele wijze bezwaarlijk.
- *
Het delen van dubbelnul-informatie.
Uit de getuigenverhoren van de verschillende functionarissen van politie en openbaar ministerie blijkt dat vanuit de CIE dubbelnul-informatie is gedeeld met de teamleider van het tactisch team, terwijl daarvoor geen toestemming was gegeven door de CIE-officier van justitie.
Daarmee is gehandeld in strijd met de geldende (interne) instructie over de wijze van omgaan met dubbelnul-informatie. Immers, volgens die instructie mag niet-operationele informatie (dubbelnul-informatie) uitsluitend buiten de CIE-structuur worden gebracht met toestemming van de CIE-officier van justitie. Die regel beoogt zoveel mogelijk de veiligheid van de bron, de informant van de politie, te waarborgen en naleving ervan is dus van groot belang voor de informant zelf en voor het werk van de CIE in het algemeen. Ook de officier van justitie erkent dat het delen van dubbelnul-informatie met de leider van het tactisch team zonder toestemming van de CIE-officier in strijd is met de interne instructie.
Dat dient echter niet, zoals de verdediging bepleit, te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie en evenmin tot een andere sanctie. De betreffende instructie immers strekt uitsluitend ter bescherming van de bron tegen ontdekking en tegen het gevaar dat deze zou lopen door het bekend worden van zijn of haar identiteit.
De instructie strekt niet ter bescherming van de belangen van de verdachte in een strafrechtelijk onderzoek. De verdachte kan in zijn strafzaak dan ook niet met succes een beroep doen op het handelen van de politie in strijd met deze instructie.
- 3.
De inzet van infiltrant A-1765 ([infiltrant 1]).
De rechtbank stelt het volgende vast:
[infiltrant 1] is volgens het dossier ingezet op 10 maart 2008, 17 april 2008 en op 12 en 13 september 2008. [infiltrant 1] verklaart onder ede op 23 juni 2009 bij de rechter-commissaris dat hij gelooft in maart of april 2007 voor het eerst contact te hebben gehad met verdachte. Verdachte is toen achterin gaan zitten in de auto waar [infiltrant 1] ook in zat. [infiltrant 1] maakte toen duidelijk dat het hem niet lekker zat dat verdachte de foto's van de schilderijen niet bij zich had. Kort daarna is [infiltrant 1] met [infiltrant 2] weggereden. [infiltrant 1] verklaart hiervan verslag te hebben gedaan aan zijn Nederlandse begeleider. Hij heeft zelf geen proces-verbaal opgemaakt van deze ontmoeting. Verder verklaart [infiltrant 1] dat hij meent dat het tweede gesprek met verdachte plaatsvond in maart of april 2008 in een hotel in Maastricht. Aan [infiltrant 1] wordt vervolgens een proces-verbaal voorgehouden waarin staat dat hij op 10 maart 2008 aan verdachte zou worden voorgesteld. Hij verklaart daarop dat voor zover hij weet hij al eerder aan verdachte was voorgesteld en dat hij zich misschien vergist en het maart 2008 was dat hij verdachte eerstens ontmoette. [infiltrant 1] heeft geen dossiers die hij kan raadplegen. Hij denkt dat er ongeveer een jaar zat tussen de eerste en tweede keer dat hij verdachte ontmoette.
Uit het proces-verbaal dat naar aanleiding van dit verhoor is opgemaakt blijkt dat het verhoor enige tijd is onderbroken en dat tijdens deze onderbreking overleg heeft plaatsgevonden tussen de rechter-commissaris, de officier van justitie en de raadslieden. Tijdens dit overleg heeft de officier van justitie aangegeven dat hij zich ook herinnert dat het eerste contact tussen [infiltrant 1] en verdachte in april 2007 heeft plaatsgevonden, maar daarvan blijkt geen proces-verbaal te zijn opgemaakt. Tijdens deze onderbreking ontvangt de officier van justitie van het onderzoeksteam een proces-verbaal d.d. 21 januari 2009, waaruit blijkt dat [infiltrant 1] desgevraagd op 20 januari 2009 zich herinnert een gesprek op 10 maart 2008 met verdachte en [infiltrant 2] waarbij verdachte zich toen voorstelde als [verdachte].
Ten overstaan van de rechter-commissaris verklaart [infiltrant 1] aansluitend dat hij ongeveer vijf maanden na zijn laatste inzet nog is gehoord door een begeleider van het Nederlandse infiltratieteam, welk verhoor ging over de ontmoeting op 10 maart 2008 in Maastricht. Een eerdere ontmoeting met verdachte is toen niet ter sprake gekomen.
[infiltrant 2], gehoord door de rechter-commissaris op 22 juni 2009, verklaart dat hij direct na een inzet met zijn begeleider terugkoppelde wat er is gebeurd. Na elke inzet maakte hij zo spoedig mogelijk proces-verbaal op; daar kon één of twee dagen tussen zitten maar vaak was het maar een paar uur. Hij verklaart verder dat hij de eerste keer met [infiltrant 1] is ingezet in maart 2008. In 2007 heeft hij al meerdere keren contact gehad met [infiltrant 1] over deze zaak.
De rechtbank constateert dat zich in het dossier vele processen-verbaal bevinden met betrekking tot de inzet van [infiltrant 2], beginnend op 1 maart 2007. Ook kortstondige contacten tussen hem en verdachte worden gerelateerd. Uit geen van deze processen-verbaal blijkt dat er eerder dan 10 maart 2008 persoonlijk contact is geweest tussen [infiltrant 2], verdachte en [infiltrant 1]. Wel blijkt dat [infiltrant 2] bij zijn tweede ontmoeting met verdachte op 14 maart 2007 een joodse vriend in Londen in het gesprek opvoert en dat het dan over kunst gaat (pp. 1205 en 1206). Tijdens de derde ontmoeting tussen verdachte en [infiltrant 2] op 30 maart 2007 vraagt verdachte of [infiltrant 2] hem uit Londen nog had gesproken. [infiltrant 2] antwoordt dat die vriend voor zaken half komende week hier zou zijn en stelt voor dat wanneer hij interesse had hij verdachte komende donderdag (5 april 2007, rb.) tussen twaalf en één zou ontmoeten bij [horecagelegenheid] (pp. 1211 en 1212). De volgende ontmoeting tussen [infiltrant 2] en verdachte vindt plaats op 5 april 2007. [infiltrant 2] heeft dan op de afgesproken tijd en plaats op verdachte gewacht en komt hem vervolgens tegen op een terras elders in 's-Hertogenbosch. Hij heeft de indruk dat verdachte de afspraak vergeten was. Verdachte vraagt of hij hem nog gesproken heeft, waarop [infiltrant 2] antwoordt dat hij in de omgeving is en vraagt of het niet meer doorging. Verdachte antwoordt dat hij die mensen niet gesproken heeft. [infiltrant 2] verlaat daarop het terras (pp. 1215 en 1216). Op 28 juni 2007 vindt er wederom een ontmoeting plaats tussen [infiltrant 2] en verdachte. [infiltrant 2] geeft aan dat hij en zijn Engelse vriend zich afvroegen waarom verdachte laatst was afgehaakt. Verdachte antwoordt dat hij de komst van die derde man, de Engelsman, niet zo vertrouwde (pp. 1223 en 1224).
Uit een proces-verbaal van [infiltrant 2] van 18 april 2008 (pp. 1450 e.v.) blijkt dat hij op 17 april 2008 zijn auto parkeert op de [adres] te 's-Hertogenbosch en uitstapt. [infiltrant 1] blijft in de auto zitten. Een kwartier later loopt [infiltrant 2] met verdachte naar zijn auto en laat verdachte plaatsnemen op de bestuurdersstoel. Verdachte en [infiltrant 1] schudden elkaar de hand en zij spreken in het Engels met elkaar. Verdachte biedt zijn verontschuldigingen aan en zegt dat als hij zelf de schilderijen had gehad het allemaal niet zo moeilijk was geweest. Even later stapt verdachte uit en rijden de beide infiltranten weg.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [infiltrant 1] zich heeft vergist ten aanzien van de eerste ontmoeting met verdachte en dat de gang van zaken zo is geweest dat [infiltrant 1] in april 2007 wel in 's-Hertogenbosch aanwezig was voor een ontmoeting met verdachte maar dat die ontmoeting toen niet heeft plaatsgevonden. [infiltrant 1] heeft kennelijk de tijdstippen van verschillende ontmoetingen met verdachte door elkaar gehaald, hetgeen niet onbegrijpelijk is indien een getuige zo veel later over specifieke gebeurtenissen wordt gehoord.
Weliswaar verklaart verdachte bij de rechter-commissaris dat zijn ontmoeting met [infiltrant 1] in Maastricht niet zijn eerste ontmoeting met hem was, maar waar en wanneer die eerste ontmoeting dan wel zou hebben plaatsgevonden wordt niet gerelateerd, zodat de rechtbank aan deze verklaring voorbij gaat.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat niet is gebleken dat over de inzet van [infiltrant 1] relevante informatie is achtergehouden noch dat in strijd met de verbaliseringsplicht is gehandeld.
- 4.
Talloncriterium/verbaliseringsplicht.
Bij de beoordeling van dit verweer neemt de rechtbank het navolgende tot uitgangspunt.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van het opsporingsmiddel infiltratie geldt dat de infiltrant een persoon door zijn optreden niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan die waarop diens opzet reeds tevoren was gericht (artikel 126h, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering).
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte door de handelingen van [infiltrant 2], te weten het uitlenen van geld, het aankopen van een horloge en het tonen van een groot geldbedrag, is uitgelokt tot de verkoop van de schilderijen. Het initiatief tot verkoop van de schilderijen is uitgegaan van verdachte zelf. Immers, in het gesprek met [infiltrant 2] op 14 maart 2007 geeft verdachte aan - nog voor dat zij zich aan elkaar hebben voorgesteld - dat hij kunst te koop heeft. Volgens het proces-verbaal d.d. 15 maart 2007 van [infiltrant 2] vraagt verdachte of die vriend echt verstand van kunst heeft en dat hij wel wat voor die vriend van hem heeft. Nadat zij zich aan elkaar voorstellen voegt verdachte daaraan toe dat de spullen een waarde van rond de 10 miljoen hebben, maar dat zij er 1,75 miljoen voor willen hebben. Verder zegt hij dat het al zes jaar weg is, maar dat het goed staat waar het nu is (p. 1206).
Verdachte heeft zichzelf derhalve actief gepresenteerd als iemand die zich bezig houdt met de handel in gestolen kunst en die op zoek is naar een koper.
Het uitlenen van geldbedragen aan verdachte door [infiltrant 2] en de aankoop van een horloge zijn beide aan te merken als normale handelingen in het kader van de zogenaamde cover. Het tonen van de 1,75 miljoen euro op 27 mei 2008 was min of meer op verzoek van verdachte. Deze zegt immers op 23 mei 2008 tegen [infiltrant 2] dat de vader weer gevraagd had of er wel geld was en dat het voor hen wel goed zou zijn als [infiltrant 2] een foto van het geld zou kunnen geven (pp. 1479 en 1480).
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het optreden van de pseudokoper [infiltrant 2] niet is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds voor het inzetten van de pseudokoper was gericht. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
- 5.
Geheimhoudergesprekken.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat slechts een aantal geheimhoudergesprekken in strijd met het wettelijke kader niet tijdig (terstond) is vernietigd. Nadat die gesprekken in het kader van een hercontrole alsnog als geheimhoudergesprek waren herkend is direct de vernietiging daarvan bevolen en is een en ander door de officier van justitie aan de verdediging gemeld. In de visie van de officier van justitie is er sprake geweest van omissies en onzorgvuldigheid, doch dient enkel met die constatering te worden volstaan, omdat er van moedwilligheid geen sprake was en er wel degelijk een continue stroom van geheimhoudergesprekken tijdig door de politie aan het parket is voorgelegd en ook vernietigd. Van belang hierbij is volgens de officier van justitie dat de inhoud van de niet tijdig vernietigde geheimhoudergesprekken nooit is uitgewerkt, aan het dossier is toegevoegd of is gebruikt voor sturing tijdens het onderzoek. De officier van justitie is van mening dat het verzuim de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet raakt.
De rechtbank constateert dat het dossier tientallen vernietigingsbesluiten van geheimhoudergesprekken bevat. De officier van justitie heeft na sluiting van het opsporingsonderzoek nogmaals opdracht gegeven de tapprocedure te controleren op de aanwezigheid van geheimhoudergesprekken in het kader van de zorgvuldigheid. Daaruit bleek dat 71 telefonische contacten (niet in alle gevallen vond daadwerkelijk een gesprek plaats) niet terstond zijn vernietigd. Nadat deze gesprekken in het kader van deze hercontrole zijn herkend werd alsnog terstond de vernietiging bevolen. De officier van justitie heeft de verdediging daarvan in zijn brief d.d. 16 maart 2009 op de hoogte gebracht. De rechtbank heeft deze bevolen vernietiging ter terechtzitting d.d. 1 april 2009 bevroren teneinde de verdediging op diens verzoek in de gelegenheid te stellen aan de hand van de gespreksdeelnemers te controleren of er sprake was van relevante geheimhoudergesprekken welke wellicht sturend zijn geweest tijdens het onderzoek.
In het kader van een landelijke opschoonactie heeft het openbaar ministerie vervolgens besloten om een nadere digitale scan uit te laten voeren op alle onderzoeken die vanaf 2005 hebben gelopen, zo ook in het onderhavige onderzoek. Deze scan is nauwkeuriger dan de eerder uitgevoerde hercontrole. De officier van justitie is op 8 maart 2010 om 16.00 uur bekend geworden met deze resultaten en heeft de rechtbank en de verdediging hiervan ter terechtzitting van 10 maart jl. op de hoogte gesteld. Nadat de vals-positieve hits eruit gehaald te hebben bleken er nog 34 gesprekken niet volgens de voorgeschreven procedure te zijn verwerkt. Het overgrote deel van deze gesprekken is gevoerd door personen die geen verdachte zijn in onderhavige zaak.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in strijd met het bepaalde in artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen een aantal afgeluisterde en opgenomen geheimhoudergesprekken niet terstond is vernietigd.
Het niet tijdig vernietigen van geheimhoudergesprekken levert op een vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek dat niet meer kan worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Ingevolge artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de rechtbank hieraan rechtsgevolgen verbinden. Bij de toepassing van genoemd eerste lid houdt de rechtbank ingevolge het tweede lid rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
- *
Het belang dat het geschonden voorschrift dient.
Aan het in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde verschoningsrecht ligt ten grondslag dat een ieder die zich om hulp of bijstand richt tot de in dit artikel genoemde hulpverleners, onder wie de advocaat, er op moet kunnen rekenen dat hetgeen hij aan hen toevertrouwt, geheim blijft. De wetgever heeft dat zo belangrijk gevonden dat de waarheidsvinding in een strafzaak daarvoor in het algemeen moet wijken. Toegespitst op de advocaat als geheimhouder is het verschoningsrecht van essentieel belang voor het contact tussen de advocaat en zijn cliënt en daarmee voor een goed functionerende verdediging, die op haar beurt weer mede bepalend is voor de kwaliteit van de rechtspleging. Artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen dienen ertoe om het verschoningsrecht te waarborgen door voor te schrijven dat de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, die onder het verschoningsrecht vallen, zo snel mogelijk en op afdoende wijze dient te worden vernietigd. Aldus wordt beoogd te verzekeren dat die inhoud geen deel uitmaakt van de processtukken en dat daarop in het verdere verloop van het strafproces geen acht wordt geslagen.
Het belang dat het geschonden voorschrift dient is gelet op het voorgaande derhalve groot.
- *
De ernst van het verzuim.
Het niet terstond vernietigen van geheimhoudergesprekken is een ernstig verzuim. Vaststaat evenwel dat de niet vernietigde geheimhoudergesprekken beperkt in aantal zijn en dat na de eerste hercontrole direct op de voorgeschreven wijze vernietiging is bevolen van de aangetroffen geheimhoudergesprekken. Voorts acht de rechtbank van belang dat de niet vernietigde gesprekken nooit zijn uitgewerkt en niet aan het dossier zijn toegevoegd. Daarbij komt dat niet alleen gesprekken tussen verdachte en diens advocaat niet tijdig zijn vernietigd, maar ook gesprekken met andersoortige geheimhouders, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een indicatie vormt dat het verzuim niet specifiek gericht is geweest op gesprekken tussen verdachte en zijn advocaat. Evenmin is gebleken noch is anderszins aannemelijk gemaakt/geworden, dat de inbreuken op het verschoningsrecht moedwillig zijn begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet aannemelijk geworden dat sprake is van een doelbewuste schending van artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht eerder het tegendeel daarvan aannemelijk gelet op de handelwijze van de officier van justitie, inhoudende dat er tweemaal een digitale scan heeft plaatsgevonden waarvan de resultaten aanstonds aan de verdediging en de rechtbank zijn gemeld.
- *
Het nadeel dat door het verzuim werd veroorzaakt.
Niet gebleken is noch anderszins aannemelijk gemaakt/geworden, dat door het onderzoeksteam direct of indirect gebruik is gemaakt van informatie die - op wat voor wijze dan ook - te herleiden is op de inhoud van een of meer geheimhoudergesprek(ken). Van enig concreet nadeel dat door dit verzuim werd veroorzaakt is de rechtbank dan ook niet gebleken.
- *
Conclusie.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het verweer strekkende tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met het niet tijdig vernietigen van geheimhoudergesprekken wordt verworpen.
Bedoeld verzuim dient evenmin te leiden tot uitsluiting van bewijsmateriaal, nu het verzuim direct noch indirect heeft geleid tot onderzoeksresultaten. Wel dient het geconstateerde verzuim te leiden tot strafvermindering, waarop de rechtbank later nader zal ingaan. Immers, niet kan worden volstaan met de enkele constatering dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Daarvoor is het belang dat het verschoningsrecht wordt gerespecteerd te groot.
- 6.
Opzettelijke misleiding.
In de getuigenverhoren van politieambtenaren door de rechter-commissaris worden onder meer vragen gesteld over de informatie waarover de politie beschikte bij de start van het opsporingsonderzoek.
De teamleider van het tactisch rechercheteam, [teamleider], is op 16 juni 2009 en op 14 september 2009 gehoord door de rechter-commissaris. In het verhoor op 16 juni 2009 verklaart [teamleider] dat de keuze om dit onderzoek op te starten is genomen door het Divisie Management Team, waarvan hij geen deel uitmaakt en voorts verklaart hij dat de informatie in het CIE proces-verbaal van 3 januari 2007 voor hem nieuw was.
[teamleider] verklaart tijdens dat verhoor ook dat er niet meer informatie was waarop het onderzoek is gestart dan de informatie die is vermeld in het politie proces-verbaal. [teamleider] verklaart verder dat hij zich niet heeft voorbereid op het verhoor bij de rechter-commissaris, behalve door het doorlezen van zijn aanvraag tot stelselmatige informatie inwinning.
Op 14 september 2009 vraagt de rechter-commissaris [teamleider] opnieuw naar de informatie die hem bij de start van het onderzoek bekend was. Dan verklaart [teamleider] dat hij eind december 2006 of begin januari 2007 van een collega mondeling dubbelnul-informatie heeft gekregen. Dat was tijdens het gesprek waarin hij hoort dat hij teamleider zou worden. Het betreft volgens [teamleider] informatie waarmee hij tijdens het onderzoek niets kan en die hij daarin ook niet heeft gebruikt. [teamleider] erkent voorts dat hij voorafgaand aan zijn vorige verhoor vooroverleg had met twee collega's, die ook als getuigen zijn gehoord. Met hen was afgesproken dat de CIE en niet [teamleider] op vragen uitleg zou geven over sturingsinformatie/dubbelnul-informatie.
De rechtbank gaat ervan uit dat de laatste verklaring van [teamleider] de gang van zaken juist weergeeft, aangezien zijn verklaring, dat hem voor de start van het onderzoek dubbelnul-informatie was verstrekt, wordt bevestigd door getuigenverklaringen van de collega's [collega's teamleider].
De rechtbank stelt vast dat [teamleider] tijdens het verhoor op 16 juni 2009 kennelijk bewust niet de waarheid heeft verklaard over zijn wetenschap van dubbelnul-informatie bij de start van het onderzoek. Voorts stelt de rechtbank vast dat hij, na een vraag van de rechter-commissaris daarover, eveneens bewust heeft verzwegen dat hij met collega's vooroverleg had over het getuigenverhoor.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Het bewust niet de waarheid verklaren tijdens een verhoor door de rechter-commissaris, zoals hier is gebeurd, is buitengewoon ernstig. Dat geldt ook wanneer, zoals hier het geval was, dat verhoor niet onder ede plaatsvond.
De omstandigheid, dat het hier ging om dubbelnul-informatie waarvan de inhoud niet kon worden onthuld, maakt de ernst van de zaak niet minder. Die inhoud hoefde vanwege bronbescherming niet te worden prijsgegeven, wel ging het er om dat zou worden vastgesteld of en zo ja, vanaf welk moment, [teamleider] meer wist dan alleen de inhoud van het CIE proces-verbaal.
Het door een politiefunctionaris bewust geven van een onjuiste voorstelling van zaken ten overstaan van een rechter kan ertoe leiden dat de rechterlijke controle op het opsporingsonderzoek ernstig wordt gefrustreerd. Dat raakt de kern van het strafproces. In het strafproces moet immers steeds inzichtelijk worden gemaakt welke opsporingshandelingen zijn verricht en of rechtmatig gebruik is gemaakt van opsporingsbevoegdheden. De rechter moet erop kunnen vertrouwen dat hetgeen door politiefunctionarissen in hun processen-verbaal op ambtseed wordt gerelateerd ook klopt, in die zin dat het de waarneming of bevindingen van de verbalisant weergeeft. Datzelfde mag ook worden verwacht van de politiefunctionaris die ten overstaan van een rechter een getuigenverklaring aflegt. De onjuiste verklaring van [teamleider] schendt het hiervoor bedoelde vertrouwen en daarmee ook de goede procesorde.
Om het belang van handhaving van de goede procesorde te benadrukken dient een sanctie te volgen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. Nu niet is gebleken dat daadwerkelijk schade is ontstaan voor de belangen van verdachten en de onjuiste verklaring voorts een relatief klein onderdeel van de hele gang van zaken betreft, is een zo ver gaande sanctie niet op zijn plaats. Wel ziet de rechtbank aanleiding om bij wijze van sanctie strafvermindering toe te passen, waarop de rechtbank later nader zal ingaan.
Conclusie van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de vormverzuimen in ieder geval in onderlinge samenhang bezien dienen te leiden tot de niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie en subsidiair tot bewijsuitsluiting, hetgeen vrijspraak van de ten laste gelegde feiten betekent.
De rechtbank is van oordeel dat daar waar de rechtbank in het voorgaande, gelet op de aard ervan, het rechtsgevolg van strafvermindering heeft verbonden aan de geconstateerde vormverzuimen, het niet in de rede ligt om vervolgens het geheel overziende de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uit te spreken.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het openbaar ministerie ontvankelijk is, dient de rechtbank het ter zitting gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen te bespreken.
De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek dient te worden afgewezen aangezien redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte hierdoor in zijn verdediging niet wordt geschaad, gelet op hetgeen hiervoor bij het bespreken van de verweren reeds is besproken.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
feit 1 (Helen en witwassen van schilderijen en geldbedragen).
Vaststaande feiten.
Op 24 maart 2002 werd aangifte gedaan ter zake van diefstal uit het Frans Halsmuseum te Haarlem van vijf kostbare schilderijen, te weten "De kwakzalver" en "De tevreden drinker" van Adriaen van Ostade en "De kwakzalver" van Jan Steen en "Drinkgelag" van Cornelis Dusart en "De straatmuzikanten" van Cornelis Bega.1 Een onderzoek naar deze diefstal werd ingesteld, echter zonder enig resultaat en de schilderijen werden niet teruggevonden. Op 3 januari 2007 werd door de politie Brabant-Noord een CIE-proces-verbaal ontvangen inhoudende dat verdachte op grote schaal kunst en antiek, steelt, heelt en verkoopt.2 Tijdens het ingestelde onderzoek bleek aan de hand van gevoerde telefoongesprekken en waarnemingen, dat verdachte een aantal kostbare schilderijen te koop aanbood. Gedurende het onderzoek is gebleken dat verdachte samen met onder meer [medeverdachte 4] actief bezig is geweest om bovengenoemde vijf schilderijen te verkopen. Daartoe werd door hem een afnemer gezocht die hij vond in [infiltrant 2]. Vanaf 14 februari 2007 heeft verdachte verschillende malen contact gehad met [infiltrant 2] teneinde deze schilderijen te verkopen. Verdachte en [infiltrant 2] overlegden in de daarop volgende maanden over bezichtiging en aankoop door [infiltrant 2]. Afgesproken werd dat een Engelse kunstkenner - in werkelijkheid [infiltrant 1] - de schilderijen op echtheid zou beoordelen.3 Verdachte heeft verteld dat de schilderijen waren opgeslagen bij een derde.4
Op 17 oktober 2007 heeft verdachte kopieën van afbeeldingen van verschillende schilderijen aan [infiltrant 2] gegegeven.5 Onderzoek naar aanleiding daarvan wees uit dat het daadwerkelijk om de gestolen schilderijen uit het Frans Halsmuseum ging.6 Verdachte heeft veelvuldig contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 4].7 Ook heeft verdachte [infiltrant 2] en [medeverdachte 4] (die zich tijdens die contacten '[alias medeverdachte 4]' noemde) op een bepaald moment met elkaar in contact gebracht.8 Tijdens gesprekken met [infiltrant 2] sprak verdachte regelmatig over "de ouwe" of "de vader" van die jongen.9 Tussen verdachte en [infiltrant 2] wordt afgesproken dat de overdracht van de schilderijen zal gaan plaatsvinden in de woning van medeverdachte [medeverdachte 6] te Boxtel aan de [adres medeverdachte 6] en dat [medeverdachte 6] een deel van de opbrengst zal krijgen.10 Op 12 september 2008 vindt in de woning van [medeverdachte 6] de overdracht van vier van de vijf schilderijen plaats tegen betaling van tweemaal een bedrag van € 500.000,00 door [infiltrant 2] aan verdachte. Verdachte overhandigt de schilderijen (per twee) aan [infiltrant 2], die wordt bijgestaan door [infiltrant 1]. Voorts neemt verdachte het geld in ontvangst, verpakt het in twee pakketjes waarvan er één wordt meegegeven aan medeverdachte [medeverdachte 7] en de andere later aan medeverdachte [medeverdachte 8].11 De overdracht van het vijfde en laatste schilderij vindt plaats op 13 september 2008 op een parkeerplaats van het [motel] te Eindhoven.12
Tijdens een doorzoeking op 13 september 2008 wordt in de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] een bedrag van 100.000 euro aangetroffen, bestaande uit 200 biljetten van 500 euro, verstopt in een kussen van een bank. Bij doorzoeking op diezelfde datum van de woning van medeverdachte [medeverdachte 4] wordt achter een plint een bedrag van 95.500 euro aangetroffen, in 191 biljetten van 500 euro. Alle bankbiljetten blijken afkomstig van het geld waarmee de schilderijen door [infiltrant 2] zijn betaald.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit onder 1 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde witwassen. Voorts zal hij zich refereren aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de tenlastegelegde opzetheling met name voor wat betreft het handelen van verdachte op 12 en 13 september 2008.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de feiten medeplegen van opzetheling van vijf schilderijen alsmede medeplegen van witwassen van geldbedragen wettig en overtuigend bewezen.
Naast de bewijsmiddelen genoemd onder de vaststaande feiten acht de rechtbank de navolgende verklaringen van verdachte van belang:
- -
diens verklaring bij de politie (op de vraag of hij zich heeft gerealiseerd welk risico hij liep in deze zaak): "Ik ben maar de bemiddelaar geweest meer niet".13
- -
diens verklaring ter terechtzitting: "Het [gesprek met infiltrant 2] zoals hij dat heeft opgetekend in het proces-verbaal van 17 oktober 2008 zou kunnen kloppen. Ik heb [infiltrant 2] immers vaak gezien in de kroeg. Hetgeen ik hem toen heb verteld heb ik uit mijn duim gezogen. Het was een hoop fantasie. Ik deed dat misschien om te bevorderen dat die schilderijen aan die meneer konden worden verkocht. De voorzitter houdt mij voor dat ik zojuist heb gezegd dat ik fantaseerde om te bevorderen dat de schilderijen waarvan het dossier gewag maakt werden verkocht." 14
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode:
Het medeplegen van opzetheling van de vijf tenlastegelegde schilderijen op tijdstippen in de gehele tenlastegelegde periode wordt bewezen verklaard nu de rechtbank op basis van het procesdossier niet precies kan vast stellen vanaf welk moment in deze periode verdachte betrokken is geraakt bij het plegen van dit feit. Voorts zal de rechtbank het medeplegen van witwassen van geldbedragen op 12 en 13 september 2008 wettig en overtuigend bewezen verklaren omdat het moment waarop dit feit is gepleegd op grond van de bewijsmiddelen wel duidelijk is.
feit 2 (Hennepkwekerij [adres]).
Vaststaande feiten
Op maandag 5 maart 2007 werd bij de Dienst Centrale Recherche, Bureau Regionale Informatie, bekend dat uit een in Nederland lopend opsporingsonderzoek informatie was binnengekomen dat op het adres [adres hennepteelt] te 's-Hertogenbosch een hennepkwekerij is gevestigd.15 Naar aanleiding hiervan is op 5 maart 2007 een onderzoek ingesteld op voornoemd adres. Op de eerste verdieping van die woning werd in twee kamers een in gebruik zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 118 respectievelijk 171 planten die een lengte hadden van 55 à 60 cm. Op zolder werd eveneens een in gebruik zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 145 planten met een lengte van 60 à 65 cm.16 Uit elke ruimte zijn twee planten getest met een verdovende middelentest, hetgeen telkens een positieve indicatie van hennep/marihuana/hash opleverde.17 De woning aan de [adres hennepteelt] is vanaf 1 januari 2006 voor een periode van 18 maanden gehuurd door M.F.J.W. Kops.18 Volgens de Gemeentelijk Basis Administratie van de gemeente 's-Hertogenbosch blijkt op 27 februari 2007 op het adres [adres hennepteelt] te 's-Hertogenbosch niemand te zijn ingeschreven.19
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit twee op de dagvaarding wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit vrijspraak. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat enkel vastgesteld kan worden dat verdachte zich heeft bevonden in en rondom de woning, maar daarmee niet bewezen kan worden dat verdachte zich bezig heeft gehouden met de tenlastegelegde handelingen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank is met name op grond van de vaststaande feiten, de observaties, de tapgesprekken alsmede verklaringen van buurtbewoners - in onderling verband en samenhang bezien - bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit onder 2. Meer in het bijzonder blijkt daaruit het navolgende.
Op 7 februari 2007 belt verdachte met [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] zegt: Ik denk dat we morgenvroeg of zo iets moeten kijken of wat dan ook. Verdachte geeft even later aan: "Anders fiets ik gelijk door want anders doen we het morgenochtend" en vraagt: "Heb je die jongen nog kunnen bereiken? ". [medeverdachte 5] antwoordt: "Ja die heb ik wel, maar dat daar moeten we nog even naar kijken hoe we dat kunnen doen ofzo".20 In een volgend gesprek die dag spreken [medeverdachte 5] en verdachte af voor 'morgen'.21
Op 8 februari 2007 wordt er door leden van het observatieteam van de politie Brabant Noord waargenomen dat verdachte met de auto vanaf zijn woning naar de woning van [medeverdachte 5] rijdt aan de [adres] te 's-Hertogenbosch en door [medeverdachte 5] wordt binnen gelaten om 9.50 uur. Even later verlaat verdachte de woning met twee tassen die hij in de kofferbak van zijn Volkswagen Golf legt. [medeverdachte 5] legt een kennelijk zware bruin/zwarte sporttas in de Volkswagen. Vervolgens vertrekt verdachte met de auto en parkeert de Volkswagen omstreeks 10.12 uur op een parkeerplaats aan de [adres] te 's-Hertogenbosch. Verdachte haalt een witte tas en de bruin/zwarte sporttas uit de kofferbak en loopt in de richting van de [adres hennepkwekerij]. Vervolgens betreedt verdachte om 10.14 uur met behulp van een sleutel het perceel [adres hennepteelt]. Omstreeks 10.54 uur stopt een Toyota met als bestuurder [medeverdachte 5] aan de [adres]. Een man stapt uit en loopt in de richting van de [adres hennepteelt] en wordt binnengelaten. De relatie tussen de afgeluisterde telefoongesprekken en de observatie hebben bij de verbalisanten mede geleid tot het bekend worden van de identiteit van de manspersoon, te weten [medeverdachte 9].22 Omstreeks 12.22 uur verlaat verdachte het perceel aan de [adres hennepkwekerij] en draagt de bruin/zwarte sporttas bij zich.23 Verder zijn er die dag drie telefoongesprekken opgenomen waarin het volgende is gezegd. Verdachte belt omstreeks 10.19 uur [medeverdachte 5] en vraagt: "Ja komt ie nog?" [medeverdachte 5] antwoordt: "Nou ik ben er bijna, dus dat weet ik dadelijk ... begin maar gewoon".24 Om 10.53 uur belt [medeverdachte 5] naar verdachte en zegt: "Ok, doe maar open".25 Omstreeks 12.19 uur belt verdacht naar [medeverdachte 5] en zegt: "Ja, ik ben nu klaar met de auto dus".26
Op 12 februari 2007 omstreeks 16.48 uur belt [medeverdachte 5] (D) verdachte (V). Het gesprek gaat als volgt:
D: He hadden vanavond even hadden we die spullen hadden we vanavond even iets kunnen doen of zo, hadden we af kunnen spreken iets." V: "Vanavond". D: "Nee, niet met die gozer of zo". V: "Oh". D: "Nee, hij kan vanavond die onderdelen er wel even opzetten, heb je die gehaald". V:"Ja vanavond". D: Is toch zo gebeurd". V: "Vanavond, maar komt slecht uit".D; "Ja en dalijk ook niet toevallig". V; "Nee, ik ben nou in Rosmalen moet ik even zijn. Heb je hem gesproken die jongen dan". D: "Ja hij had die V-snaar had ie liggen nou kun je en zo op spannen". V:"Oh effe kijken ja het komt nu wel echt slecht uit". D:"Ja wanneer dan". V: Ja dat maakt mij niet uit". D: "Ja maakt niet uit". V: "Nee". D:"Ja ja nou ja. Hij moet buiten zijn werktijden doen die jongen is ook maar monteur dus eh zeg het maar. Vanavond wat later heeft ook geen zin? Het is zo gebeurd".V:"Ja dat wel. Moet je me thuis even bellen". D: "Ja moet ik weten hoe laat als jij kan". D: "Half acht is goed pik ik je wel op".27 Omstreeks 19.33 uur belt verdachte naar [medeverdachte 5] en zegt: "Ja ik sta buiten ... Ik heb nog niemand gezien". [medeverdachte 5] antwoordt: "Ik zal wel even gaan vragen, ik bel je zo terug".28 Enkele minuten later belt verdachte wederom [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] zegt: "Nou maar goed dat je belt, hij stond bij de werkplaats daar bij die Doehetzelf ding. Maar dat haalt hij nou niet meer. Zeg maar een tijd voor morgen anders. ... Zeg jij maar de tijd. Niet al te vroeg half tien, tien uur". Verdachte geeft aan: "Ik ben bij de [winkel] daar ... om tien uur".29
Op 13 februari 2007 wordt door leden van het observatieteam waargenomen dat verdachte om 10.10 uur stopt op een parkeerplaats aan de [adres] en daar contact heeft met [medeverdachte 9]. Samen lopen zij de [adres hennepkwekerij] in waarbij verdachte een witte plastic zak bij zich draagt. Verdachte opent de voordeur met een sleutel en beiden gaan het perceel [adres hennepteelt] binnen. [medeverdachte 9] verlaat het perceel om 10.35 uur en verdachte om 10.41 uur.30 Verdachte belt vervolgens om 11.02 uur naar [medeverdachte 5]; de afspraak van 13.30 uur wordt bevestigd.31 De leden van het observatieteam zien verdachte samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 10] omstreeks 13.32 uur in brasserie [horecagelegenheid]. Omdat de brasserie vol zit gaan zij [café] binnen en gaan aan een tafel zitten. Verbalisanten horen de volgende passages: Er werd gesproken over doosjes: "Elke keer een paar is geen probleem", "Niet te hoog opstapelen, laag houden", Afdekken met bloemen", Chrysanten", "zand". Er wordt gesproken over vervoer: "We kunnen het busje gebruiken", "met mijn vrachtwagen", "snelle wagen erbij", "Bloemenvervoer". "Bloembollen". Er wordt gesproken over tickets: "Tickets vanaf Keulen"' "270", [verdachte] vraagt: "Slaapplaatsen ?", [medeverdachte 10] antwoordt: "wordt geregeld". Verbalisanten horen dat [verdachte], niet duidelijk verstaanbare zaken opsomt en vervolgens zegt: "Hier moet je rekening mee houden". Leden van het observatieteam zien dat [medeverdachte 5] een papier doorleest, waarop [medeverdachte 10] gedurende het gesprek notities heeft gemaakt. Zij horen [medeverdachte 10] diverse malen zeggen: "Ik ga het uitwerken".32
Op 16 februari 2007 omstreeks 10.10 uur belt [medeverdachte 10] naar verdachte. Verdachte zegt: "Als jij me nou even op komt halen ... dan rijden we daar naar toe dan kan je nog even alles zien en uh ik ben, ik ben daar een half uurtje klaar ... dan kan je alles even zien nog ... half elf bij mij voor".33 De leden van het observatieteam zien omstreeks 10.26 dat [medeverdachte 10] stopt als bestuurder aan de achterzijde van de [adres verdachte] te 's-Hertogenbosch (zijnde het adres van verdachte). Om 10.48 uur wordt gezien dat verdachte en [medeverdachte 10] het perceel [adres hennepteelt] binnen gaan. Om 11.45 uur wordt gezien dat beide mannen vanuit de richting van perceel [adres hennepteelt] komen lopen. [medeverdachte 10] draagt een witte plastic tas die voor een gedeelte gevuld is met een klein langwerpig doosje. Hij legt deze tas in de kofferbak van zijn auto.34 Om 14.46 uur spreekt verdachte de voicemail van [medeverdachte 5] in: "Ja met [verdachte], ik heb met [medeverdachte 10] afgesproken om vier uur. Ik heb vanmorgen al spullen gegeven maar om vier uur bij [horecagelegenheid]".35 Om 14.57 uur belt verdachte wederom met [medeverdachte 5] en zegt: "Nou, ik heb met die [medeverdachte 10] die komt dadelijk naar de stad om uh vier uur bij [horecagelegenheid] ... dus en voor de rest heb ik al ... en voor de rest heb ik alles al gedaan". [medeverdachte 5] antwoordt: "Oh, ik had ook al een paar dingen eigenlijk wel maar dan ben ik er ook wel even".36 Leden van het observatieteam zien [medeverdachte 5] om 16.22 uur plaatsnemen aan de tafel bij verdachte en [medeverdachte 10] in [horecagelegenheid]. Door een verbalisant worden de volgende fragmenten uit het gesprek gehoord: [medeverdachte 5]: "Ik heb een vrachtwagen voor 1200 a 1400 Euro. Er kunnen 2 pallets in. 1,25 bij .... Er kan 1 zak in 4 potten" [medeverdachte 10]: "Ik heb van [verdachte] trouwens die dingen gekregen en ook wat drukmeters". [medeverdachte 5]: "Je moet voor grond zorgen, geen koeienmest, zeg maar voor aardbeien. De grond moet niet te zuur zijn. Het beste is eigenlijk vleermuizenmest. Vleermuizenmest gaat goed." [medeverdachte 10]: "Kan ik misschien ook daar kopen. Want dat is met mijn handel ook, in Roemenië is dat veel goedkoper."[medeverdachte 5]: "De vloer moet goed verwarmd zijn, goed op temperatuur." [medeverdachte 10]: "De vloer kan ik ook gelijk maken, dat hij niet afloopt."[medeverdachte 5]: "ik heb een goede timmerman. Als jij het voor de 26e geregeld hebt, heb ik het begin maart klaar staan. Ik heb chauffeurs, Duitsers, het zijn chaoten. Eén is doof, echt doof. Hoe weet ik dat jij alles geregeld hebt?". [medeverdachte 10]: "ik doe je wel een sms-je". [medeverdachte 5]: "Nou, nee..." [verdachte] tegen [medeverdachte 10]: "Anders laat t mij weten". [verdachte] tegen [medeverdachte 5]: "Dan laat ik het jou weer weten." Om 17.28 uur verlaten de drie mannen het café. 37
De [getuige 3], wonende op de [adres nabij hennepkwekerij], verklaart op 8 maart 2007 dat hij ongeveer drie maanden geleden een oudere man bij de woning heeft ontmoet die het gras aan het maaien was. Hij verklaarde dat zijn zoon de bewoner was van de woning maar dat hij veel vertoefde in Engeland en Amerika.38 De [getuige 4], wonende op de [adres nabij adres hennepkwekerij], verklaart op 14 april 2007 dat het hem was opgevallen dat hij de bewoner van nummer 23 nooit zag. Hij heeft ongeveer drie keer een oudere man bij de woning gezien. Deze man heeft zich voorgesteld als [naam verdachte]. Hij vertelde dat hij de vader was van de huurder van perceel nummer 23. Zijn zoon was werkzaam in Amerika. De man deed het onderhoud van de tuin en het huis. Het viel de getuige op dat hij alleen maar de voortuin deed. 39
Verdachte is op 27 januari 2009 door de politie gehoord en op de vraag of hij wel eens op de [adres hennepteelt] te 's-Hertogenbosch komt antwoordt hij dat hij daar de tuin voor en achter heeft onderhouden op verzoek van een oudere man begin 2007. Verder moest hij de garage opruimen en de ramen doen, alleen beneden. Verdachte verklaart nooit boven te zijn geweest. Verder verklaart hij dat in de plastic tas die hij vanaf de [adres], waar [medeverdachte 5] woont, heeft opgehaald schoonmaakspullen zaten. Hij heeft het huis schoon gemaakt en ook wel eens de auto. Op de vraag hoe verdachte aan een sleutel van de [adres hennepteelt] komt, antwoordt hij dat er een sleutel van de garage onder een steen lag, dat in de garage een sleutel van het huis lag en dat hij de sleutel misschien in zijn zak had toen hij gelijk naar de voordeur liep en deze opende. Met een hennepkwekerij heeft hij niets te maken.40
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig en overweegt daartoe het volgende:
Verdachte heeft uiteenlopende verklaringen afgelegd over de reden van zijn aanwezigheid in en om het pand aan de [adres hennepkwekerij] kennelijk om de waarheid te bemantelen. Voorts blijkt uit verschillende observaties dat verdachte zijn auto niet parkeert voor de deur, maar op een nabijgelegen parkeerplaats, ondanks dat er voor de deur aan de [adres hennepkwekerij] voldoende parkeerruimte is. Zo parkeert hij op de parkeerplaats aan de [adres] bij de [winkel], waar vandaan het ongeveer vierhonderd meter lopen is naar de woning [adres hennepteelt]. Tenslotte blijkt uit deze observaties dat verdachte soms lang binnen in de woning is geweest (op 8 februari 2007 bijvoorbeeld 2,5 uur)41 terwijl deze woning niet is ingericht en er niemand woont.
Daarbij heeft verdachte over deze omstandigheden - die wijzen op illegale activiteiten in het pand aan de [adres hennepkwekerij] - ter terechtzitting geen plausibele verklaring gegeven.
De rechtbank acht de gehele tenlastegelegde periode bewezen, gelet op het formaat van de planten die toen zij werden aangetroffen minimaal 50 cm. hoog waren, hetgeen duidt op een kweekperiode van langere duur.
feit 3 ([adres slachtoffer]).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier acht het medeplegen van de poging tot inbraak, meermalen gepleegd, wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak ten aanzien van de voltooide diefstal en refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht medeplegen van een poging tot diefstal door middel van braak, meermalen gepleegd, wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
Op 12 oktober 2007 omstreeks 19.36 uur belt verdachte naar [medeverdachte 11].
[medeverdachte 11] zegt dat hij al een paar keer gebeld had en dat hij de spullen heeft. Moeten we morgenvroeg kortsluiten, dan uh, uh ik heb afgesproken dat ik morgenvroeg daar terug kom hè, zegt [medeverdachte 11]. Ze spreken af elkaar te zien morgenvroeg om negen uur.42
Op 14 oktober 2007 omstreeks 14.15 uur belt verdachte naar [medeverdachte 11]. Verdachte zegt dat [medeverdachte 1] de sleutels al heeft opgehaald en op vraag van [medeverdachte 11] zegt hij dat de sleutels morgen weer terug zijn.43
Op 15 oktober 2007 omstreeks 13.38 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door het [sleutelfirma]. De man van [de sleutelfirma] zegt dat de sleutel klaar is. [medeverdachte 1] zegt: Ok, ik kom eraan.44
Door leden van het observatieteam wordt op 11 oktober 2007 waargenomen:
16.46 uur: verdachte en [medeverdachte 1] lopen over de [adres] richting Zuid.
17.05 uur: Beiden lopen bij de [flatgebouw slachtoffer] en kijken naar boven. [medeverdachte 1] loopt om de flat en verdachte loopt een andere kant op.
17.13 uur: Beiden treffen elkaar weer en lopen nogmaals rond de [flatgebouw slachtoffer], daarna lopen ze terug over de [adres] richting de [adres].45
Uit het bedrijfsprocessen systeem van de politie Brabant-Noord blijkt dat [slachtoffer] op 13 oktober 2007 omstreeks 17.15 uur heeft gemeld dat een kennis van hem, genaamd [medeverdachte 11], gisteravond tussen 19.00 uur en 19.30 uur met de sleutels van [slachtoffer] zijn voordeur (die van [slachtoffer]) heeft geopend heeft. Nu zijn de sleutels verdwenen. [slachtoffer] heeft [medeverdachte 11] gebeld: die heeft aangegeven dat de sleutels in de keuken zouden moeten liggen, maar daar liggen ze echter niet.46
Door leden van het observatieteam wordt op 14 oktober 2007 het volgende waargenomen:
14.15 uur: [medeverdachte 1] ontmoet verdachte bij [café] op de [adres café] te 's-Hertogenbosch. Verdachte vouwt een servet uit en pakt daaruit sleutels en zegt daarbij tegen [medeverdachte 1]: "Hier moet het mee lukken." [medeverdachte 1] pakt de servet met sleutels en neemt deze mee.47
Volgens het bedrijfsprocessensysteem van politie Brabant-Noord blijkt [slachtoffer], in leven gewoond hebbende op het adres [adres slachtoffer] te 's-Hertogenbosch, op 7 november omstreeks 00.10 uur te zijn overleden.48
Op 7 november 2007 omstreeks 18.26 uur belt verdachte naar [medeverdachte 1]. Verdachte: Morgen dan moet je komen. [medeverdachte 1]: Ja ben ik er. Verdachte: Want en spullen meenemen. Want uh, die voetballer is dood. [medeverdachte 1]: Oké..49
Tijdens een observatie op 8 november 2007 wordt het volgende waargenomen:
15.18 uur: Verdachte en [medeverdachte 1] zijn bij de rode VW Polo [kenteken medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] laat iets zien in de kofferbak aan verdachte.
16.04 uur: [medeverdachte 1] heeft geparkeerd op de [adres slachtoffer] te 's-Hertogenbosch. De auto staat geparkeerd op de kopse kant van de flat. [medeverdachte 1] en verdachte stappen uit en lopen richting de Zuiderplas.
18.14 uur: [medeverdachte 1] staat bij de auto. Hij pakt spullen achter uit de auto en loopt aan de achterzijde met een sleutel de flat binnen bij een zogenaamde ingang naar de bergingen op de begane grond onder de flat.
18.16 uur: [medeverdachte 1] komt weer naar buiten met dezelfde tas die mogelijk zwaarder is als op de heenweg en loopt met een omweg naar zijn auto.
18.32 uur: [medeverdachte 1] rijdt richting de [adres verdachte], parkeert zijn auto en loopt naar de woning van verdachte. Mogelijk houdt hij iets verborgen onder zijn jas.50
In een telefoongesprek op 9 november 2007 omstreeks 20.45 uur belt verdachte naar [medeverdachte 2]. Verdachte zegt tegen [medeverdachte 2], die bij Rotterdam zit, dat ze op hem zitten te wachten. [medeverdachte 2] zegt dat hij op de terugweg is en er over drie kwartier is. 51
Tijdens een observatie op 9 november 2007, wordt onder meer het volgende waargenomen:
22.06 uur: een Mercedes Vito kenteken [kenteken medeverdachte 2] rijdt de [adres] op en parkeert even later nabij de [adres slachtoffer] te 's-Hertogenbosch. (Het betreft de auto van [medeverdachte 2]). Als passagier wordt herkend [medeverdachte 1].
22.09 uur: De Mercedes Vito, [kenteken medeverdachte 2], vertrekt vanaf de parkeerplaats van de flat aan de [adres slachtoffer] te 's-Hertogenbosch.
22.10 uur: de Mercedes Vito rijdt samen met de Volkswagen Polo van [medeverdachte 1] richting Wilhelminaplein te 's-Hertogenbosch
22.28 uur: de Mercedes Vito stopt en parkeert bij [adres slachtoffer] en [medeverdachte 1] komt naar deze auto gelopen. De Volkswagen Polo van [medeverdachte 1] staat iets verderop geparkeerd.
22.30 uur: [medeverdachte 1] loopt met een lichtkleurige shopper tas de flat in met [medeverdachte 2], de bestuurder van de Mercedes Vito.
22.37 uur: Lichtschijnsel in de flatwoning [adres slachtoffer].
22.43 uur: Beide mannen staan bij een kast in deze woning en [medeverdachte 1] heeft een schilderij met beide handen vast en bekijkt dit aandachtig.
22.45 uur: Beiden verlaten de woning.
22.46 uur: Beiden verlaten het flatgebouw en zien een man een hond uitlaten. Ze schrikken hier kennelijk van. [medeverdachte 1] rent naar zijn auto en rijdt zonder verlichting hard weg. [medeverdachte 2] rent naar de Mercedes Vito en rijdt weg. 52
Op 9 november 2007 omstreeks 23.00 uur belt verdachte naar [medeverdachte 2].
Verdachte vraagt of er iets bijzonders was want "hij" belde net op. [medeverdachte 2] zegt dat er iemand liep daar buiten maar dat ze eigenlijk niet weg hadden moeten gaan. verdachte: nee. [medeverdachte 2] zegt: Alles stond al klaar dus eh.
verdachte: Hoezo alles klaar. [medeverdachte 2]; Ja. Om weg te gaan. verdachte; Oh. jullie zijn al. Jullie zijn al binnen geweest. [medeverdachte 2]; Ja. ... Maar dat vierkante ding is er niet. 53
Op 10 november 2007 omstreeks 09.56 uur belt verdachte naar [medeverdachte 2].
Verdachte vraagt of er geen mogelijkheid meer is. [medeverdachte 2] zegt van wel maar "hij" de sleutel mee heeft. Verdachte zorgt wel dat de sleutel hier komt. [medeverdachte 2] wil dan morgen samen afspreken. [medeverdachte 2] zegt dat hij zelf wel kan doen want dan hebben ze nog wat. 54
Op 11 november 2007 omstreeks 15.37 uur belt verdachte naar [medeverdachte 1].
Verdachte zegt dat [medeverdachte 1] vanavond goed moet zoeken want er zijn nog dingen heeft verdachte gehoord. Het rode dingetje moet je zoeken daar. Wel goed kijken. [medeverdachte 1] zal goed kijken. Weer goed kijken maar dat is het enige.55
Uit observaties op 11 en 12 november 2007 wordt het volgende waargenomen:
01.06 uur: [medeverdachte 1] parkeert zijn auto nabij de [adres slachtoffer] en loopt de flat in.
01.08 uur: [medeverdachte 2] parkeert zijn Mercedes Vito nabij de auto van [medeverdachte 1].
01.09 uur: [medeverdachte 1] komt weer de flat uit en loopt naar zijn auto. [medeverdachte 2] stapt tevens in deze auto. Beiden rijden in de auto van [medeverdachte 1] weg.56
Op 12 november 2007 omstreeks 17.21 uur belt [medeverdachte 1] naar verdachte.
[medeverdachte 1]: Je hebt het zeker al gehoord van [medeverdachte 2]. Verdachte: Ja maar er is helemaal niks hoor, alles is nog precies hetzelfde. [medeverdachte 1] : Volgens mij wordt er op het huis gelet, joh. Verdachte: Nee, nee, want er is iemand geweest en er komt voorlopig niet meer, want de notaris..... alles moet gewoon het zelfde blijven zoals het is.57
Op 12 november 2007 omstreeks 17.37 uur belt verdachte naar [medeverdachte 2].
Verdachte vraagt of "hij" met [medeverdachte 2] gebeld heeft en dat is het geval. [medeverdachte 2]: Kan jij die sleutel niet hierheen kan krijgen.(..) Verdachte: ja dan zorg ik wel dat die sleutel hier komt. [medeverdachte 2]: Dan ga je hem zelf halen. Verdachte: Ja dan ga ik hem zelf halen. 58
Bij een observatie op 15 november 2007 wordt het volgende waargenomen:
20.06 uur: [medeverdachte 1] die in [naam café] zat is buiten gekomen en heeft contact met verdachte. [medeverdachte 2] rijdt nog rond om een parkeerplaats te zoeken.
20.09 uur: binnen. Er worden handjes geschud en ze gaan aan de stamtafel zitten.
20.25 uur: Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen met zijn drieën uit [café]. Verdachte gaat weg. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stappen in de Volkswagen Polo en rijden naar de Mercedes Vito. [medeverdachte 2] stapt in de Mercedes Vito.
20.31 uur: Ze zijn naar de [adres slachtoffer] gereden, hebben de auto's geparkeerd en stappen uit. [medeverdachte 1] pakt een tas uit zijn auto en draagt handschoenen.
20.44 uur: [medeverdachte 1] is achter de flat binnen gegaan, maar niet voor in de hal gekomen.
[medeverdachte 2] loopt over de [adres]. [medeverdachte 1] is buiten gekomen.
Ze zijn allebei in hun auto gestapt en weggereden. 59
Op 20 november 2007 omstreeks 13.21 uur belt verdachte naar [medeverdachte 2].
Verdachte vraagt of er nog iets bijzonders was. [medeverdachte 2] zegt dat hij er is geweest, maar dat alles weg is. Verdachte baalt hier heel erg van. 60
[medeverdachte 11] heeft onder meer verklaard dat verdachte en [slachtoffer] door hem met elkaar in contact zijn gekomen. Zij noemden hem "de oude". Verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar wel eens gesproken over kunst waarbij [slachtoffer] vertelde dat hij kunst in huis had en dat dat geld waard was. [medeverdachte 11] en verdachte hebben [slachtoffer] wel eens bezocht toen die nog in Leiden woonde. In Leiden had verdachte ook belangstelling voor de kunstwerken van [slachtoffer]. Vlak nadat bezoek is [slachtoffer] in 's-Hertogenbosch komen wonen. Toen [slachtoffer] in 's-Hertogenbosch woonde vroeg verdachte aan [medeverdachte 11] of hij voor de sleutel van de [adres slachtoffer] kon zorgen. [medeverdachte 11] heeft daarmee ingestemd. Toen hij een keer bij [slachtoffer] thuis was lag de sleutel daar los op tafel lag en heeft hij die meegenomen. Hij heeft die sleutel vervolgens aan verdachte gegeven. [medeverdachte 11] heeft aangegeven dat de telefoongesprekken op 12 en 14 oktober 2007 over die sleutel van de [adres slachtoffer] gingen. Verdachte zou langs komen om die sleutel te halen. Verdachte heeft die sleutel na laten maken.61
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 24 maart 2002 tot en met 13 september 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens schilderijen, te weten:
"De kwakzalver" en "De tevreden drinker" van Adriaen van Ostade en "De kwakzalver" van Jan Steen en "Drinkgelag" van Cornelis Dusart en "De straatmuzikanten" van Cornelis Bega, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die schilderijen telkens wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
en
op 12 september en 13 september 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens van geldbedragen, de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en verhuld en die geldbedragen heeft verworven en overgedragen en voorhanden heeft gehad terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 5 maart 2007 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres hennepteelt]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 434 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
op tijdstippen gelegen in de periode van 8 november 2007 tot en met 1 december 2007 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning ([adres slachtoffer]) goederen, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en daarbij zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en de weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, tezamen en in vereniging met zijn mededaders telkens met voormeld oogmerk (kort samengevat en zakelijk weergegeven) telkens het navolgende heeft gedaan: zijn mededaders zijn naar die woning toegegaan en hebben met behulp van een (nagemaakte) sleutel die woning geopend en zijn die woning binnengegaan en hebben in die woning gezocht naar goederen van hun gading, zijnde telkens de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten (kort gezegd: medeplegen van opzetheling en medeplegen witwassen, medeplegen van hennepteelt en medeplegen van een poging tot diefstal, meermalen gepleegd) eist de officier van justitie:
- *
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij:
- *
niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij Frans Hals Museum in haar vordering.
Ten aanzien van het beslag:
- *
teruggave aan verdachte van het goed onder 9 van de aangehechte beslaglijst (bijlage 1);
- *
verbeurdverklaring van de goederen onder 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 van de aangehechte beslaglijst (bijlage 1).
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte dient te worden vrijgesproken.
Verdachte is slechts bemiddelaar geweest bij de overdracht van de schilderijen. Hij wordt enorm aangekeken in zijn woonplaats 's Hertogenbosch in verband met de verdenking, verder heeft hij grote problemen gekregen in zijn familiekring en heeft het voorarrest een diepe indruk bij hem achtergelaten. Hij heeft niets overgehouden aan het gebeuren rondom de schilderijen. Tenslotte dient rekening gehouden te worden met de reeds gevorderde leeftijd van verdachte en de financiële gevolgen die een langdurige gevangenisstraf voor hem en zijn levenspartner hebben.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- -
verdachte heeft zich puur uit winstbejag ingelaten met onder meer het helen van gestolen schilderijen die cultureel erfgoed zijn en hij heeft bij de uitvoering van het geheel gedurende een lange periode een aanzienlijke rol als medepleger gehad;
- -
daarnaast is er van het betaalde aankoopbedrag voor de schilderijen tot op heden nog een bedrag van € 804.500,00 zoek;
- -
het trachten een diefstal te plegen bij een terminaal zieke man en het met die bedoeling bewust onderhouden van schijnbaar vriendschappelijke contacten met die man, acht de rechtbank zeer verwerpelijk (feit 3).
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. In dit verband wordt het volgende overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 27 maanden op zijn plaats zijn (20 maanden voor de feiten onder 1, 1 maand voor feit 2 en 6 maanden voor feit 3), nu deze straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank zal echter, gelet op de gevorderde leeftijd van verdachte, drie maanden op deze straf in mindering brengen. Echter nu er, zoals hiervoor overwogen, in dit onderzoek sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen, zal de rechtbank deze straf verder matigen. Genoemde verzuimen zijn, naar het oordeel van de rechtbank, van een zodanige aard dat op de op te leggen straf 25% in mindering dient te worden gebracht.
Aan verdachte zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden worden opgelegd.
De overige door de raadsman aangevoerde strafverminderende omstandigheden laat de rechtbank buiten beschouwing, nu die omstandigheden niet van dien aard zijn dat op grond daarvan dient te worden gekomen tot een nog lagere straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt.
De vordering van de benadeelde partij Frans Hals Museum.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen goed.
DE UITSPRAAK
De rechtbank verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
opzetheling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
witwassen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 3 primair:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair:
- *
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
- *
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij Frans Hals Museum, in haar vordering. Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
- *
Verbeurdverklaring van de goederen onder nummer 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 van de lijst van inbeslaggenomen goederen waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht.
- *
Teruggave van de Gsm aan (Nokia 1650) aan verdachte (nummer 9 van de lijst van inbeslaggenomen goederen waarvan een kopie als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.G.A.M. van de Ven, voorzitter,
mr. E.C.M. de Klerk en mr. M. Lammers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 14 april 2010.
- 1.
delictdossier "vijf schilderijen": p. 146-150.
- 2.
delictdossier "vijf schilderijen" p. 154.
- 3.
idem: p. 182-183
- 4.
idem: p. 182, 213
- 5.
idem: p. 210-218
- 6.
idem: p. 17
- 7.
idem: p. 219, 232, 237, 238, 274, 305, 308-309, 312-316, 317 e.v.
- 8.
idem: p. 518
- 9.
idem: o.m. op p. 452, 462, 500, 572, 595, 674, 697
- 10.
idem: p. 861, 918
- 11.
idem: p. 1091-1095 en p.1097-1101
- 12.
idem: p. 1140-1142 en p. 1143-1147
- 13.
persoondossier verdachte: p. 55
- 14.
proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 24 en 25 november 2009; p. 3
- 15.
delictdossier "[adres hennepkwekerij]": p. 57
- 16.
idem: p. 50
- 17.
idem: p. 71-72.
- 18.
idem: p. 74-75.
- 19.
idem: p. 11
- 20.
idem: p. 99
- 21.
idem: p. 100
- 22.
idem: p. 8
- 23.
idem: p. 188-189
- 24.
idem: p. 101
- 25.
idem: p. 103
- 26.
idem: p. 104
- 27.
idem: p. 121
- 28.
idem: p. 123
- 29.
idem: p. 124
- 30.
idem: p. 195-196
- 31.
idem: p. 127
- 32.
idem: p. 198-199
- 33.
idem: p. 129
- 34.
idem: p. 204
- 35.
idem: p. 132
- 36.
idem: p. 133
- 37.
idem: p. 206
- 38.
idem: p. 79
- 39.
idem: p. 81
- 40.
idem: p. 299-303
- 41.
idem: p. 16-17
- 42.
delictdossier "[adres slachtoffer]": p. 46
- 43.
idem: p. 51
- 44.
idem: p.55
- 45.
idem: p.108
- 46.
idem: p.18
- 47.
idem: p.111
- 48.
idem: p.21
- 49.
idem: p.68
- 50.
idem: p. 125-126
- 51.
idem: p.77
- 52.
idem: p. 134-135
- 53.
idem: p.79
- 54.
idem: p.81
- 55.
idem: p.87
- 56.
idem: p.138
- 57.
idem: p.90
- 58.
idem: p.148
- 59.
idem: p. 148-149
- 60.
idem: p. 105
- 61.
idem: p.161-164