Hof Amsterdam, 11-10-2007
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB7504
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-10-2007
- Zaaknummer
[2007-10-11/BIE_1006353]
- LJN
BB7504
- Roepnaam
GAN-armatuur
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2007:BB7504, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑10‑2007; (Hoger beroep kort geding)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK1599, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BK1599
- Wetingang
art. 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
- Vindplaatsen
BIE 2009, 62 met annotatie van A.A. Quaedvlieg
Uitspraak 11‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Verlichtingsarmaturen voor tuinbouwkassen niet auteursrechtelijk beschermd: te zeer door technische uitgangspunten beperkt. Partijen zijn het eens over vergoeding van werkelijk gemaakte kosten. Opgegeven advocaatkosten (€ 8500) niet betwist; niet gebleken niet redelijk en evenredig te zijn.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging GAVITA AS,
gevestigd te Andebu, Noorwegen,
APPELLANTE,
procureur: mr. T.F.W. Overdijk,
t e g e n
1. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging PUUTARHALIIKE HELLE OY,
tevens handelend onder de naam Helle International,
gevestigd te Vanhalinna, Finland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGRO TECHNICAL SUPPLIES B.V.,
gevestigd te Deventer,
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk.
1. Het geding in hoger beroep
Appellante wordt hierna Gavita genoemd, terwijl geïntimeerden tezamen worden aangeduid als Helle c.s. en afzonderlijk als Helle, respectievelijk ATS.
Bij dagvaarding van 7 juni 2006 is Gavita in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 8 maart 2006, onder zaaknummer/rolnummer 307887/HA ZA 05-0236 gewezen tussen Gavita als eiseres en Helle c.s. als gedaagden.
Bij memorie van grieven heeft Gavita tegen het vonnis waarvan beroep vijf grieven aangevoerd, een productie overgelegd, bewijs van haar stellingen aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, kort gezegd, haar oorspronkelijke vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Helle c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie van antwoord, met een productie, hebben Helle c.s. de grieven bestreden, een bewijsaanbod gedaan en geconcludeerd dat het hof het vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal bekrachtigen, met veroordeling van Gavita in de kosten van, naar het hof begrijpt, de werkelijke kosten van het geding in hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten ter terechtzitting van het hof van 24 augustus 2007 nader doen toelichten aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities, Gavita door haar procureur en Helle c.s. door mr. A.D.E. Theunissen, advocaat te Deventer. Bij die gelegenheid heeft Gavita nog een akte houdende wijziging eis en overlegging productie genomen. Voorts zijn door Gavita een aantal armaturen van verschillend fabrikaat getoond en is door haar een exemplaar van zowel een GAN-armatuur als een armatuur van Helle aan het hof overgelegd. De bij laatstbedoelde armatuur behorende kap is door Helle c.s. verschaft.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van het geding in beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Feiten
De rechtbank heeft in overweging 2 onder 2.1 tot en met 2.3 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Hieromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1. Gavita drijft een onderneming die zich richt op de ontwikkeling en verkoop van assimilatieverlichting voor de glastuinbouw. Gavita heeft onder meer de zogenoemde GAN-armatuur doen ontwikkelen.
Helle opereert op de Finse markt voor assimilatieverlichting en verkoopt een lamp van het type Onyx (hierna: de Onyx).
ATS handelt in zaken bestemd voor de agrarische sector en is leverancier van onder andere kassen en kasuitrusting. Zij heeft in dat kader de Onyx te koop aangeboden.
3.2. Gavita vordert in dit geding, heel kort samengevat, om Helle c.s. te verbieden de auteursrechtelijk beschermde werken van Gavita te verveelvoudigen en/of openbaar te maken, met nevenvorderingen. De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft de stelling van Helle c.s. dat de GAN-armatuur niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt verworpen doch is tot de slotsom gekomen dat de totaalindrukken van beide assimilatielampen dusdanig verschillen dat van verveelvoudiging in de zin van art. 13 Auteurswet (Aw) geen sprake is.
3.3. Helle c.s. hebben tegen de vordering van Gavita het verweer gevoerd dat, kort gezegd, het uiterlijk van de GAN-armatuur zo zeer het resultaat is van keuzes die bepaald zijn door de gebruiksbestemming van de assimilatielamp en daarmee verband houdende eisen van functionele en technische aard dat de lamp niet als werk in de zin van art. 10 Aw kan worden aangemerkt.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat dit verweer slaagt.
3.4. Vaststaat – zoals Gavita ook toegeeft - dat het in casu gaat om een technisch product. Het betreft verlichtingsarmaturen die (uitsluitend) bestemd zijn om in tuinbouwkassen aan rails te worden opgehangen voor de belichting (het aanstralen) van het gewas. Ter wille van de duurzaamheid worden de armaturen vervaardigd uit gegoten metaal. Gavita stelt zich echter op het standpunt dat aan het ontwerp van de GAN-armatuur maar heel weinig echt technisch bepaald is “in de zin dat een gekozen oplossing van een technisch probleem onontkoombaar leidt tot een vorm, c.q. vormen die door Gavita worden aangemerkt als auteursrechtelijk relevante trekken van haar GAN-armaturen.”
De door Gavita overgelegde deskundigenverklaring van prof.ing. A.H. Marinissen van 30 mei 2005 houdt onder meer in:
“De vorm van de reflector wordt voor het overgrote deel bepaald door factoren die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een optimale lichtstraling (technisch effect).”
en de eveneens door Gavita overgelegde verklaring van prof.ir. J.J. Jacobs van 4 juli 2005:
Dit soort producten heeft een aantal functies te vervullen. In de eerste plaats is dat natuurlijk het zorgdragen voor een zo effectief mogelijke lichtstroom. Dit stelt eisen aan de vorm en de reflectiewaarde van het materiaal van de reflector. Overigens is een reflector allereerst nodig om het licht daadwerkelijk te richten. Omdat de toegepaste lampen een cilindrische vorm hebben is een reflector waarin de lamp in de lengterichting geplaatst een voor de hand liggende en compacte oplossing. Compactheid is bij dit soort armaturen van belang om zo min mogelijk het natuurlijke (zon-)licht af te schermen. Omdat de meeste toegepaste lampen een aansluiting (fitting) in het verlengde van de hoofdas hebben is het logisch dat de aanvullende en noodzakelijke elektronica ook een plaats krijgt in het verlengde van de fitting. Dit samen verklaart de veel voorkomende langwerpige bouw van dit soort producten. (…) Dat de afmetingen van de behuizingen worden bepaald door de op te bergen elektronica spreekt voor zich, waarbij echter nadrukkelijk moet worden opgemerkt dat in principe er wel een bepaald volume aan elektronica aanwezig is, maar dat er ook een aanmerkelijke vrijheid is om dat volume zijn vorm te geven. (…) Wel zal de oplossingsruimte weer worden begrensd door de wens de armaturen zo compact en slank mogelijk te houden, om zodoende het natuurlijke licht zo min mogelijk af te schermen.
3.5. Gelet op hetgeen met betrekking tot de ruimte voor eigen creatieve inbreng door de beide deskundigen is vastgesteld en door het hof ook zelf is waargenomen en ter zitting door partijen aan de hand van de desbetreffende armaturen nader is toegelicht en gedemonstreerd, is het hof van oordeel dat – anders dan Gavita onder meer in de toelichting op haar eerste grief betoogt (en de rechtbank heeft aangenomen) – het uiterlijk zo zeer het resultaat is van een keuze die technische uitgangspunten beperkt is, dat de GAN-armatuur niet als auteursrechtelijk beschermd werk kan worden aangemerkt. Dat de door de ontwerper indertijd gekozen oplossingen ook qua uiterlijk tot een vernieuwend resultaat hebben geleid doet hier niet aan af.
3.6. Uit een en ander is immers gebleken dat de meest kenmerkende aspecten van het uiterlijk van de assimilatielamp, te weten (1) de afmeting van de behuizing (bestaande uit bak, kap en “nek” met daarin de fitting van de lamp), (2) de langwerpige en gestroomlijnde vorm van de armatuur, (3) de (lichte) kleur van de behuizing, (4) de vorm van de reflector, (5) het schuine vlak aan de achter(scharnier)zijde van de kap, (6) de horizontale (ventilatie)gleuf aan weerszijde van de behuizing en (7) de wijze waarop de koelribben zijn aangebracht (zowel op de bak als op de kap, haaks op de lengterichting aan de voorzijde van de behuizing over een afstand die ongeveer de helft van de lengte van de behuizing beloopt), alle verband houden met aan de armatuur uit oogpunt van functionaliteit te stellen eisen. Dit zijn, zakelijk samengevat: het bieden van voldoende ruimte voor de elektronische componenten van de lamp (1), het zo min mogelijk belemmeren van de (zon)lichtstraling c.q. het optimaliseren van het effect daarvan door reflectie (1, 2, 3, en 4), de bereikbaarheid van de technische onderdelen in verband met de reparatie en vervanging daarvan (5 en 6) en de adequate afvoer van warmte (6 en 7) met name ter hoogte van het voorschakelapparaat, zijnde het elektronische component dat de meeste warmte afgeeft. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat, waar het de reeds genoemde (bepalende) aspecten van het uiterlijk betreft, met de bij de vormgeving van de armatuur gekozen oplossingen steeds een voordelig technisch effect is bereikt. Dit brengt mee dat de keuzemogelijk-heden te beperkt waren voor een auteursrechtelijk relevante creatieve inbreng.
3.7. In dit verband is voorts van betekenis dat uit de verklaringen van de genoemde deskundigen weliswaar valt op te maken dat dezen het voor mogelijk houden dat (naar de stand van de techniek zoals die was toen de onderhavige lampen voor het eerst op de markt werden gebracht) eenzelfde (optimale) functionaliteit zou zijn bereikt indien met betrekking tot een of meerdere van de genoemde aspecten andere keuzes waren gemaakt, doch dat dit betoog noch door de genoemde deskundigen noch door Gavita voldoende feitelijk is toegelicht. Daarbij is van belang dat Helle c.s. gemotiveerd hebben weersproken dat de lampen waarvan afbeeldingen door Gavita ter onderbouwing van haar betoog in het geding zijn gebracht in technisch opzicht te vergelijken zijn met de onderhavige lampen en dat Gavita op de door Helle c.s. genoemde verschillen wat betreft de toepassingsmogelijkheden, functionaliteit en de “generatie” van de onderscheiden lampen bij pleidooi niet of nauwelijks is ingegaan.
3.8. Voor een bewijsopdracht aan Gavita met betrekking tot de door haar gestelde creatieve ruimte bij de vormgeving van assimilatieverlichting als de onderhavige is, gelet op het vooroverwogene, geen plaats. Het overigens ook niet voldoende gespecificeerde bewijsaanbod van Gavita zal derhalve worden gepasseerd.
3.9. Dit brengt mee dat het betoog van Gavita in (de toelichting op) haar eerste grief, waarmee zij opkomt tegen de wijze waarop de rechtbank een op zichzelf voor haar gunstig oordeel heeft gemotiveerd, moet worden verworpen. Voorts volgt hieruit dat de tweede en derde grief, die opkomen tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht van Gavita, haar evenmin baten.
3.10. Het hof stelt vast dat niet door middel van een grief is opgekomen tegen het verwerpen door de rechtbank (rov. 5.5) van de subsidiaire grondslag van de vordering, onrechtmatige daad. Weliswaar is de vijfde grief van Gavita een algemene grief doch hiermee is die subsidiaire grondslag niet opnieuw op voor Helle c.s. kenbare wijze aan de orde gesteld. Overigens brengt het oordeel van het hof dat de GAN-armatuur geen auteursrechtelijk beschermd werk is mee dat geen sprake is van verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet, hetgeen voor de rechtbank grond was om het subsidiaire standpunt van Gavita af te wijzen.
3.11. Door middel van de vierde grief bestrijdt Gavita het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van misleidende reclame. De rechtbank heeft ter zake overwogen dat nu Gavita niet heeft gesteld dat zij ten gevolge van de advertentie in De Bloemisterij of ten gevolge van andere onjuiste mededelingen van Helle c.s. schade lijdt of dreigt te lijden zij niet heeft voldaan aan haar stelplicht op dit punt. In haar toelichting op deze grief stelt Gavita dat, aangezien Helle met de openbaarmaking en verveelvoudiging van de Onyx inbreuk maakt op de auteursrechten van Gavita, ook de afbeelding van de Onyx in de advertentie als inbreukmakend kan worden aangemerkt. Dit betoog faalt op grond van hetgeen in rov. 3.5 en 3.6 is overwogen. Voor zover nodig stelt Gavita alsnog dat zij schade lijdt ten gevolge van de onjuiste en misleidende bewering: “Best betaalbare, meest verkochte lamp in Scandinavië”, althans dat zij hierdoor schade dreigt te lijden. In dit ver-band merkt het hof op dat niet gegriefd is tegen de vaststelling door de rechtbank (slot rov. 5.5) dat uit de bewuste advertentie voldoende duidelijk blijkt dat deze niet alleen betrekking heeft op de Onyx, maar ook op Hel-light, terwijl Helle c.s. niet bestreden hebben aangevoerd dat het marktaandeel van de Hel-light en Onyx in Scandinavië ten tijde van de plaatsing van de advertentie 20-25% bedroeg, terwijl dat van Gavita maximaal 15% bedroeg, zodat niet gebleken is dat sprake is van misleidende reclame. Ook de vierde grief faalt derhalve.
3.12. Aangezien de vijfde, algemene, grief zelfstandige betekenis mist falen alle grieven. Het vonnis waarvan beroep moet derhalve worden bekrachtigd. Gelet op het tijdstip van uitbrengen van de appeldagvaarding is art. 1019h Rv in het onderhavige geding niet van toepassing. Blijkens hun eenduidige standpunt daaromtrent zijn partijen het er echter over eens dat in appel de werkelijk gemaakte kosten dienen te worden vergoed conform het bepaalde in art. 14 van de Handhavingsrichtlijn. Helle c.s. hebben gesteld dat de door hen gemaakte advocaatkosten € 8.518,04 bedragen. Nu Gavita dit niet betwist en verder ook niet is gebleken dat de door Helle c.s. opgegeven kosten niet redelijk en evenredig zijn zal het hof Gavita tot betaling daarvan aan Helle c.s. veroordelen.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Gavita in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Helle c.s. begroot op € 296,00 aan verschotten en € 8.518,04 voor salaris procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Ingelse, M. Coeterier en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 oktober 2007.