Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/1060 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid
Artikel 26 Overdracht van middelen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1060)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1060)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
EU-recht / Financiering
1.
De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst, of in een verzoek tot wijziging van een programma indien het monitoringcomité van het programma daarmee instemt overeenkomstig artikel 40, lid 2, punt d), verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de initiële nationale toewijzing van elk fonds naar een ander instrument in direct of indirect beheer, indien in de basishandeling van dat instrument in die mogelijkheid is voorzien.
De som van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde overdrachten en de bijdragen overeenkomstig artikel 14, lid 1, eerste alinea, bedraagt niet meer dan 5 % van de initiële nationale toewijzing van elk fonds.
De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst of in het verzoek tot wijziging van een programma verzoeken om de overdracht van maximaal 5 % van de initiële nationale toewijzing van elk fonds naar een of meer andere fondsen, met uitzondering van de overdrachten die in de vierde alinea worden bedoeld.
De lidstaten kunnen in de partnerschapsovereenkomst of in het verzoek tot wijziging van een programma eveneens verzoeken om een aanvullende overdracht van maximaal 20 % van de initiële nationale toewijzing per fonds tussen het EFRO, het ESF+ of het Cohesiefonds binnen de totale middelen van de lidstaat in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’. De lidstaten met een gemiddeld totaal werkloosheidspercentage voor de periode 2017–2019 van minder dan 3 % kunnen om een dergelijke aanvullende overdracht van maximaal 25 % van de initiële nationale toewijzing verzoeken.
2.
Overgedragen middelen worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van het fonds of instrument waarnaar de middelen zijn overgedragen en, in het geval van overdrachten naar instrumenten in direct of indirect beheer, ten voordele van de lidstaat in kwestie.
3.
In verzoeken tot wijziging van een programma wordt vermeld welk totaalbedrag voor elk jaar per fonds en, waar van toepassing, per regiocategorie wordt overgedragen; dergelijke verzoeken worden afdoende gemotiveerd met het oog op de complementariteit en het beoogde effect, en gaan vergezeld van het herziene programma of de gewijzigde programma's overeenkomstig artikel 24.
4.
Na overleg met de betrokken lidstaat weigert de Commissie een verzoek om overdracht in de betrokken programmawijziging indien een dergelijke overdracht een risico zou inhouden voor het bereiken van de doelstellingen van het programma van waaruit de middelen worden overgedragen.
De Commissie weigert het verzoek ook indien zij van oordeel is dat de lidstaat de overdracht niet afdoende heeft gemotiveerd wat betreft de resultaten die moeten worden behaald of de bijdrage die moet worden geleverd aan de doelstellingen van het ontvangende fonds of instrument in direct of indirect beheer.
5.
Indien het verzoek om overdracht betrekking heeft op een wijziging van een programma, zijn overdrachten alleen mogelijk voor middelen uit toekomstige kalenderjaren.
6.
JTF-middelen, waaronder middelen die overeenkomstig artikel 27 uit het EFRO en het ESF+ zijn overgedragen, mogen niet naar andere fondsen of instrumenten worden overgedragen uit hoofde van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel.
Het JTF ontvangt geen overdrachten uit hoofde van de leden 1 tot en met 5.
7.
Indien de Commissie geen juridische verbintenis in direct of indirect beheer is aangegaan voor overeenkomstig lid 1 overgedragen middelen, kunnen de overeenkomstige niet-vastgelegde middelen weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een of meer programma's zijn toegewezen.
Daartoe dient de lidstaat uiterlijk vier maanden vóór de in artikel 114, lid 2, eerste alinea, van het Financieel Reglement vastgelegde termijn voor vastleggingen een verzoek tot wijziging van een programma in overeenkomstig artikel 24, lid 1.
8.
Middelen die weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een of meer programma's zijn toegewezen, worden vanaf de datum van indiening van het verzoek tot wijziging van het programma uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van deze verordening en de fondsspecifieke verordeningen.
9.
Voor de middelen die overeenkomstig lid 7 van dit artikel weer worden overgedragen naar het fonds van waaruit zij oorspronkelijk zijn overgedragen en aan een programma zijn toegewezen, begint de termijn voor de vrijmaking in de zin van artikel 105, lid 1, te lopen in het jaar waarin de overeenkomstige budgettaire vastleggingen worden gedaan.