Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Geldend
Geldend vanaf 25-03-1998
- Bronpublicatie:
22-09-1992, Trb. 1993, 141 (uitgifte: 14-10-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-03-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-06-1998, Trb. 1998, 169 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Voor de toepassing van dit Verdrag:
- a.
wordt onder ‘zeegebied’ verstaan de binnenwateren en de territoriale zee van de Verdragsluitende Partijen, de zee buiten en grenzend aan de territoriale zee, onder de rechtsmacht van de kuststaat in de door het internationale recht erkende mate, en de volle zee, met inbegrip van de bodem van deze wateren en de ondergrond daarvan, welke wateren als volgt zijn begrensd:
- i.
de delen van de Atlantische Oceaan en de Noordelijke IJszee en de hiertoe behorende zeeën ten noorden van 36° noorderbreedte en tussen 42° westerlengte en 51° oosterlengte, met uitzondering van:
- 1.
de Oostzee en de Belten, ten zuiden en ten oosten van de lijnen getrokken van Hasenöre-voorland naar Punt Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Gilbjerg-voorland naar Kullen,
- 2.
de Middellandse Zee en de bijbehorende zeeën tot aan het snijpunt van de breedtegraad van 36° noorderbreedte en de lengtegraad van 5°36′ westerlengte;
- ii.
het deel van de Atlantische Oceaan ten noorden van 59° noorderbreedte en tussen 44° westerlengte en 42° westerlengte.
- b.
wordt onder ‘binnenwateren’ verstaan de wateren gelegen aan de landzijde van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten, in het geval van waterlopen zich uitstrekkende tot de zoetwatergrens.
- c.
wordt onder ‘zoetwatergrens’ verstaan de plaats in de waterloop waar bij laagwater en in tijden van geringe afvloeiing van zoet water het zoutgehalte merkbaar stijgt ten gevolge van de aanwezigheid van zeewater.
- d.
wordt onder ‘verontreiniging’ verstaan het direct of indirect door de mens in het zeegebied brengen van stoffen of energie, hetgeen leidt of kan leiden tot gevaar voor de gezondheid van de mens, tot schade aan levende rijkdommen en mariene ecosystemen, tot aantasting van de mogelijkheden tot recreatie of tot hindering van ander rechtmatig gebruik van de zee.
- e.
wordt onder ‘landbronnen’ verstaan puntbronnen en diffuse bronnen op het land, waaruit stoffen of energie in het zeegebied terechtkomen via het water, de lucht of rechtstreeks vanaf de kust. Hieronder vallen tevens bronnen verband houdende met een plaats voor opzettelijke verwijdering of lozing onder de zeebodem, die toegankelijk is vanaf het land via een tunnel, pijpleiding of anderszins, en andere bronnen verband houdende met kunstmatige bouwwerken, geplaatst in het zeegebied onder de rechtsmacht van een Verdragsluitende Partij voor andere doeleinden dan offshore-activiteiten.
- f.
wordt onder ‘storten’ verstaan:
- i.
het zich opzettelijk ontdoen in het zeegebied van afval of andere stoffen
- 1.
vanaf schepen of vanuit luchtvaartuigen;
- 2.
vanaf offshore-installaties;
- ii.
het zich opzettelijk ontdoen in het zeegebied van
- 1.
schepen of luchtvaartuigen;
- 2.
offshore-installaties en -pijpleidingen.
- g.
wordt onder ‘storten’ niet verstaan:
- i.
het zich ontdoen, in overeenstemming met het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973, zoals gewijzigd bij het daarop betrekking hebbende Protocol van 1978, of andere toepasselijke internationale regelgeving, van afval of andere stoffen verbonden met of afkomstig uit de normale exploitatie van schepen, luchtvaartuigen of offshore-installaties, anders dan afval of andere stoffen vervoerd door of naar schepen, luchtvaartuigen of offshore-installaties die zijn bestemd voor het zich ontdoen van bedoeld afval of andere stoffen, dan wel afkomstig uit de behandeling van bedoeld afval of andere stoffen aan boord van die schepen of luchtvaartuigen of op die offshore-installaties;
- ii.
het plaatsen van stoffen voor andere doeleinden dan het zich louter ontdoen daarvan, met dien verstande dat indien de plaatsing voor andere doeleinden is dan die waarvoor de stoffen oorspronkelijk zijn bedoeld of vervaardigd, deze in overeenstemming moet zijn met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag; en
- iii.
voor de toepassing van Bijlage III, het geheel of gedeeltelijk ter plaatse achterlaten van een buiten gebruik gestelde offshore-installatie of -pijpleiding, mits zulks plaatsvindt in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en met andere internationale regelgeving ter zake.
- h.
wordt onder ‘verbranden’ verstaan de opzettelijke verbranding van afval of andere stoffen in het zeegebied met het oog op de thermische vernietiging daarvan.
- i.
wordt onder ‘verbranden’ niet verstaan de thermische vernietiging van afval of andere stoffen, in overeenstemming met de toepasselijke internationale regelgeving, verbonden met of afkomstig uit de normale exploitatie van schepen, luchtvaartuigen of offshore-installaties, anders dan de thermische vernietiging van afval of andere stoffen aan boord van schepen of luchtvaartuigen of op offshore-installaties die bestemd zijn voor een dergelijke thermische vernietiging.
- j.
wordt onder ‘offshore-activiteiten’ verstaan in het zeegebied verrichte activiteiten ten behoeve van de exploratie, schatting of exploitatie van vloeibare of gasvormige koolwaterstoffen.
- k.
wordt onder ‘offshore-bronnen’ verstaan offshore-installaties en offshore-pijpleidingen waarvan c.q. waaruit stoffen of energie in het zeegebied terechtkomen.
- l.
wordt onder ‘offshore-installaties’ verstaan alle kunstmatige bouwwerken, installaties of vaartuigen, of delen daarvan, zowel drijvend als bevestigd aan de zeebodem, die in het zeegebied zijn geplaatst ten behoeve van offshore-activiteiten.
- m.
wordt onder ‘offshore-pijpleidingen’ verstaan alle pijpleidingen die in het zeegebied zijn aangelegd ten behoeve van offshore-activiteiten.
- n.
wordt onder ‘schepen of luchtvaartuigen’ verstaan (lucht)vaartuigen, ongeacht van welk type, en onderdelen en uitrusting daarvan. Hieronder worden mede verstaan luchtkussenvaartuigen, drijvende toestellen, al dan niet met eigen voortstuwingsmiddelen, en andere kunstmatige bouwwerken in het zeegebied, alsmede hun uitrusting, doch met uitzondering van offshore-installaties en -pijpleidingen.
- o.
onder ‘afval of andere stoffen’ wordt niet verstaan:
- i.
menselijke stoffelijke resten;
- ii.
offshore-installaties;
- iii.
offshore-pijpleidingen;
- iv.
onbewerkte vis en visafval afkomstig van visserijschepen.
- p.
wordt onder ‘het Verdrag’ verstaan, tenzij de tekst anders luidt, het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, alsmede de Bijlagen en Aanhangsels daarbij.
- q.
wordt onder ‘het Verdrag van Oslo’ verstaan het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten uit schepen en luchtvaartuigen, ondertekend te Oslo op 15 februari 1972, zoals gewijzigd bij de protocollen van 2 maart 1983 en 5 december 1989.
- r.
wordt onder ‘het Verdrag van Parijs’ verstaan het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee vanaf het land, ondertekend te Parijs op 4 juni 1974, zoals gewijzigd bij het protocol van 26 maart 1986.
- s.
wordt onder ‘regionale organisatie voor economische integratie’ verstaan een door soevereine Staten in een bepaalde regio opgerichte organisatie die bevoegdheid heeft ten aanzien van in het Verdrag geregelde aangelegenheden en die naar behoren gemachtigd is, in overeenstemming met haar interne procedures, om het Verdrag te ondertekenen, te bekrachtigen, te aanvaarden of goed te keuren dan wel hiertoe toe te treden.