Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, van 12 Augustus 1949
Artikel 97
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Geïnterneerden zijn gerechtigd goederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik te behouden. Geldbedragen, chèques, waardepapieren, enz., evenals voorwerpen van waarde, welke zij bij zich hebben, mogen hun slechts overeenkomstig vastgestelde regelen worden ontnomen. Een gespecificeerd ontvangstbewijs moet hun daarvoor worden overhandigd.
2.
De geldbedragen moeten op de rekening van iedere geïnterneerde worden tegoedgeschreven, zoals bepaald in artikel 98. Deze bedragen mogen niet worden omgerekend in een andere muntsoort, tenzij de wetten van het land waar de eigenaar geïnterneerd is, zulks vereisen of de geïnterneerde daarin toestemt.
3.
Voorwerpen welke bovenal een persoonlijke of gevoelswaarde hebben, mogen hun niet worden ontnomen.
4.
Een vrouwelijke geïnterneerde mag uitsluitend door een vrouw worden gefouilleerd.
5.
Bij hun invrijheidstelling of repatriëring zullen de geïnterneerden in geld ontvangen het tegoed van hun rekening, bijgehouden overeenkomstig artikel 98, benevens alle voorwerpen, geldbedragen, chèques, waardepapieren enz., welke hun tijdens de internering zijn ontnomen, met uitzondering van de voorwerpen of waardepapieren, door de gevangenhoudende Mogendheid op grond van haar van kracht zijnde wetten achtergehouden. Ingeval eigendommen van een geïnterneerde op grond van deze wetten worden achtergehouden, zal de belanghebbende een gespecificeerd ontvangstbewijs ontvangen.
6.
Familiepapieren en identiteitsbewijzen, welke geïnterneerden bij zich hebben, mogen hun slechts tegen ontvangstbewijs worden ontnomen. Nimmer mogen geïnterneerden zonder identiteitsbewijs zijn. Indien zij er geen bezitten, zullen zij speciale door de gevangenhoudende autoriteiten opgestelde bewijzen ontvangen, welke voor hen tot het einde der internering als identiteitsbewijs zullen dienen.
7.
Geïnterneerden mogen enig geld in gangbare munt of in de vorm van aankoopbonnen bij zich dragen, ten einde inkopen te kunnen doen.