Kaderbesluit 2009/948/JBZ over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 15-12-2009
- Bronpublicatie:
30-11-2009, PbEU 2009, L 328 (uitgifte: 15-12-2009, regelingnummer: 2009/948/JBZ)
- Inwerkingtreding
15-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2009, PbEU 2009, L 328 (uitgifte: 15-12-2009, regelingnummer: 2009/948/JBZ)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
Kaderbesluit van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 1, onder c) en d), en artikel 34, lid 2, onder b),
Gezien het initiatief van de Tsjechische Republiek, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Koninkrijk Zweden,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen.
- (2)
Volgens het Haags Programma(1) ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, dat door de Europese Raad tijdens zijn zitting van 4 en 5 november 2004 werd vastgesteld, dienen de lidstaten wetgeving over rechtsmachtgeschillen te onderzoeken, met het oog op efficiëntere vervolging, waarbij de goede rechtsbedeling is verzekerd, teneinde het uitgebreide programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafprocedures te completeren.
- (3)
De in dit kaderbesluit vervatte regels moeten voorkomen dat tegen dezelfde persoon in verschillende lidstaten wegens dezelfde feiten parallelle strafprocedures worden gevoerd, die ertoe zouden kunnen leiden dat in deze procedures einduitspraken worden gedaan in twee of meer lidstaten. Het kaderbesluit strekt dus tot het voorkomen van schending van het beginsel ‘ne bis in idem’, dat is vastgelegd in artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (2), zoals het is uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
- (4)
Er dient rechtstreeks overleg plaats te vinden tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met het oog op het bereiken van overeenstemming over een effectieve oplossing waardoor nadelige gevolgen van parallelle procedures worden voorkomen, alsmede verspilling van tijd en middelen van de betrokken bevoegde autoriteiten. Een dergelijke oplossing zou erin kunnen bestaan de strafprocedure in één lidstaat te voeren, bijvoorbeeld door middel van overdracht van de strafvervolging. Er kan ook worden gedacht aan andere mogelijkheden waardoor de procedures op een efficiënte en rationele manier kunnen worden afgehandeld, onder andere betreffende het te volgen tijdspad, bijvoorbeeld door een verwijzing van de zaak naar Eurojust, in de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten geen overeenstemming kunnen bereiken. Het vraagstuk van de bewijsgaring, die kan worden beïnvloed door het feit dat parallelle procedures plaatsvinden, verdient daarbij bijzondere aandacht.
- (5)
De bevoegde autoriteit in een lidstaat die op redelijke gronden aanneemt dat in een andere lidstaat een parallelle strafrechtelijke procedure wegens dezelfde feiten en ten aanzien van dezelfde personen wordt gevoerd, die ertoe zou kunnen leiden dat er einduitspraken worden gedaan in twee of meer lidstaten, dient in contact te treden met de bevoegde autoriteit in de andere lidstaat. De vraag of er al dan niet redelijke gronden bestaan, wordt uitsluitend door de contacterende bevoegde autoriteit onderzocht. Redelijke gronden kunnen onder meer aanwezig zijn indien een verdachte, onder verstrekking van nadere gegevens, aanvoert dat tegen hem in een andere lidstaat een parallelle strafrechtelijke procedure wegens dezelfde feiten wordt gevoerd, indien uit een rechtshulpverzoek van een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat blijkt dat er mogelijk een dergelijke procedure loopt, of indien een politiële autoriteit informatie in die zin verstrekt.
- (6)
De procedure voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten is gebaseerd op verplichte uitwisseling van een nader bepaald minimum aan gegevens dat altijd moet worden verstrekt. Deze gegevens dienen ertoe om naar behoren de betrokkenen, de aard en de stand van de respectieve parallelle procedures te kunnen vaststellen.
- (7)
Op de bevoegde autoriteit met wie de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat contact heeft opgenomen, rust de algemene verplichting om te antwoorden op het verzoek om informatie. De contacterende autoriteit wordt aangespoord om aan te geven binnen welke termijn de gecontacteerde autoriteit zo mogelijk zou moeten antwoorden. De bevoegde autoriteiten dienen tijdens de contactprocedure ten volle rekening te houden met de specifieke situatie van de personen wier vrijheid is ontnomen.
- (8)
De samenwerking in de zin van dit kaderbesluit is gestoeld op rechtstreeks contact tussen de bevoegde autoriteiten. Een lidstaat kan gelet op de nationale autonomie met betrekking tot procedures, zelf beslissen welke autoriteiten bevoegd zijn om op te treden in de zin van dit kaderbesluit, op voorwaarde dat deze autoriteiten krachtens het recht van die lidstaat bevoegdheid zijn.
- (9)
De bevoegde autoriteiten dienen, wanneer zij overeenstemming trachten te bereiken over een goede oplossing ter voorkoming van nadelige gevolgen van parallelle, in twee of meer lidstaten gevoerde procedures, te bedenken dat iedere zaak specifieke kenmerken heeft en in al haar feitelijke en juridische aspecten moet worden beschouwd. Om tot overeenstemming te komen dienen de bevoegde instanties alle relevante criteria bij hun beoordeling te betrekken, waaronder die welke zijn vervat in de richtsnoeren uit het jaarverslag van Eurojust over 2003 en zijn opgesteld ten behoeve van de praktijk, en dienen zij bijvoorbeeld rekening te houden met de plaats waar in overwegende mate de strafbare feiten hebben plaatsgevonden, de schade is geleden, de plaats waar één of meer verdachten zich bevinden alsmede de mogelijkheid van overlevering of uitlevering aan een andere rechtsmacht, de nationaliteit of verblijfplaats van de verdachten, wezenlijke belangen van de verdachten, slachtoffers en getuigen, de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal, en mogelijke vertraging.
- (10)
De aan de bevoegde autoriteiten opgelegde verplichting om rechtstreeks met elkaar in overleg te treden teneinde in de context van dit kaderbesluit overeenstemming te bereiken, sluit niet uit dat dit rechtstreekse overleg met bijstand van Eurojust kan worden gevoerd.
- (11)
Een lidstaat kan niet worden verplicht rechtsmacht uit te oefenen dan wel er afstand van te doen. Zolang er geen overeenstemming is bereikt over het concentreren van de strafrechtelijke procedures, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de strafprocedure voortzetten ten aanzien van strafbare feiten die binnen hun bevoegdheid vallen.
- (12)
Aangezien dit kaderbesluit juist tot doel heeft onnodige parallelle strafrechtelijke procedures die zouden kunnen resulteren in een schending van het beginsel ‘ne bis in idem’ te voorkomen, mag de toepassing ervan niet leiden tot een rechtsmachtgeschil dat zich anders niet zou hebben voorgedaan. In een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht wordt het beginsel van verplichte vervolging, dat het procesrecht van verscheidene lidstaten beheerst, zo uitgelegd en toegepast dat het wordt geacht te zijn geëerbiedigd als enigerlei lidstaat ervoor zorgt dat een bepaald strafbaar feit strafrechtelijk wordt vervolgd.
- (13)
Ingeval overeenstemming is bereikt over het concentreren van de strafrechtelijke procedure in één lidstaat, dienen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat te handelen op een wijze die verenigbaar is met dat akkoord.
- (14)
Aangezien Eurojust bijzonder geschikt is om bijstand te verlenen bij het oplossen van jurisdictiegeschillen, is verwijzing van een zaak naar Eurojust een natuurlijk vervolg, wanneer het niet mogelijk was overeenstemming te bereiken. Ingevolge artikel 13, lid 7, onder a), van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (3) (‘het Eurojust-besluit’), zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2009/426/JBZ van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust (4) dient Eurojust in kennis te worden gesteld van zaken waarin zich rechtsmachtgeschillen voordoen of zich waarschijnlijk zullen voordoen. Een zaak kan overigens te allen tijde naar Eurojust worden verwezen wanneer ten minste één bij het rechtstreekse overleg betrokken bevoegde autoriteit dat passend acht.
- (15)
Dit kaderbesluit laat de procedures op grond van het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging, ondertekend te Straatsburg op 15 mei 1972, alsmede andere regelingen betreffende overdracht van strafvervolging tussen de lidstaten, onverlet.
- (16)
Het kaderbesluit dient niet te leiden tot onnodige administratieve lasten in de gevallen waar betere oplossingen beschikbaar zijn voor het probleem dat aan de orde is. In voorkomende gevallen kan aan toepassing van flexibelere regelingen tussen de lidstaten de voorkeur worden gegeven boven dit kaderbesluit.
- (17)
In dit kaderbesluit worden uitsluitend bepalingen vastgesteld met betrekking tot uitwisseling van informatie en rechtstreeks overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten; het doet derhalve geen afbreuk aan het recht van personen om te bepleiten dat zij in hun eigen of in een andere rechtsmacht worden vervolgd voor zover het nationale recht daarin voorziet.
- (18)
Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (5) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die krachtens het onderhavige kaderbesluit worden uitgewisseld.
- (19)
De lidstaten worden ertoe aangemoedigd om in hun verklaring over de talenregeling, behalve hun officiële taal, ten minste één in de Europese Unie frequent gebruikte taal te vermelden.
- (20)
Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd,
HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD: