Einde inhoudsopgave
Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie
16
Geldend
Geldend vanaf 20-11-2010
- Redactionele toelichting
De datum van inwerkingtreding is de datum van het Publicatieblad.
- Bronpublicatie:
20-10-2010, PbEU 2010, L 304 (uitgifte: 20-11-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-11-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-10-2010, PbEU 2010, L 304 (uitgifte: 20-11-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
Binnen drie maanden na de aanneming van een resolutie van het Parlement verstrekt de Commissie het Parlement schriftelijke informatie over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van specifieke verzoeken die het Parlement in resoluties tot haar heeft gericht, ook in gevallen waarin zij zich niet achter de standpunten van het Parlement kon scharen. Deze termijn kan worden verkort, wanneer een verzoek dringend is. Hij kan met een maand worden verlengd, wanneer een verzoek grondiger werk vereist en dit naar behoren met redenen is omkleed. Het Parlement zorgt ervoor, dat de betrokken informatie binnen de instelling ruim wordt verspreid.
Het Parlement streeft ernaar, geen mondelinge of schriftelijke vragen te stellen over aangelegenheden ten aanzien waarvan de Commissie het Parlement haar standpunt reeds heeft meegedeeld door middel van een schriftelijke volgmededeling.
De Commissie verplicht zich ertoe, binnen drie maanden na de aanneming door de plenaire vergadering van een resolutie dienaangaande, een verslag uit te brengen over het concrete gevolg dat is gegeven aan verzoeken tot indiening van een voorstel overeenkomstig artikel 225 van het VWEU (initiatief-wetgevingsverslag). De Commissie dient uiterlijk na één jaar een wetgevingsvoorstel in of neemt het voorstel op in haar werkprogramma van het jaar daarop. Indien de Commissie geen voorstel indient, verstrekt zij het Parlement een gedetailleerde beschrijving van de redenen hiervoor.
De Commissie verplicht zich ook tot een nauwe en vroegtijdige samenwerking met het Parlement inzake verzoeken om wetgevingsinitiatieven die voortvloeien uit burgerinitiatieven.
Ten aanzien van de kwijtingsprocedure gelden de specifieke bepalingen van punt 31.