Einde inhoudsopgave
Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 21-12-2013
- Bronpublicatie:
17-12-2013, PbEU 2013, L 347 (uitgifte: 20-12-2013, regelingnummer: 1313/2013/EU)
- Inwerkingtreding
21-12-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2013, PbEU 2013, L 347 (uitgifte: 20-12-2013, regelingnummer: 1313/2013/EU)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Algemeen
(Voor de EER relevante tekst)
Besluit van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 196,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Aangezien het aantal en de ernst van de door de mens of de natuur veroorzaakte rampen de laatste jaren aanzienlijk zijn toegenomen, en toekomstige rampen waarschijnlijk nog extremer en complexer zullen zijn en vérreikende gevolgen op de langere termijn zullen hebben, met name door de klimaatverandering en de potentiële wisselwerking tussen natuurlijke en technologische dreigingen, wordt een geïntegreerde aanpak van rampenbeheersing steeds belangrijker. De Europese Unie dient solidariteit te bevorderen en acties van lidstaten op het terrein van civiele bescherming te ondersteunen, aan te vullen en de coördinatie ervan te vergemakkelijken, teneinde de systemen op het gebied van de preventie, de paraatheid en de respons ten aanzien van door de mens of de natuur veroorzaakte rampen doeltreffender te maken.
- (2)
Bij Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 (2), zoals herschikt bij Beschikking 2007/779/EG, Euratom van de Raad (3) werd een communautair mechanisme voor civiele bescherming gecreëerd. De financiering van dit mechanisme werd geregeld bij Beschikking 2007/162/EG, Euratom van de Raad (4) die het financieel instrument voor civiele bescherming creëerde (het ‘financieel instrument’). Op grond van die beschikking kan financiële steun van de Unie worden verleend om de doeltreffendheid van de respons in ernstige noodsituaties te helpen verbeteren en om preventie- en paraatheidsmaatregelen te versterken voor alle soorten noodsituaties en de maatregelen voort te zetten die zijn genomen uit hoofde van Beschikking 1999/847/EG van de Raad van 9 december 1999 (5). De looptijd van het financieringsinstrument eindigt op 31 december 2013.
- (3)
Het Uniemechanisme voor civiele bescherming (‘het Uniemechanisme’) dient weliswaar in de eerste plaats de bescherming te waarborgen van mensen, maar ook die van het milieu en eigendommen, waaronder cultureel erfgoed, bij alle soorten door de mens of de natuur veroorzaakte rampen, waaronder milieurampen, verontreiniging van de zee en acute noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, die zich binnen of buiten de Unie voordoen. Bij al deze rampen moet de responscapaciteit van het getroffen land kunnen worden aangevuld met bijstand op het gebied van civiele bescherming en andere vormen van noodhulp in het kader van het Uniemechanisme. Wat betreft rampen die het gevolg zijn van terreuracties of van kern- of stralingsongevallen dient het toepassingsgebied van het Uniemechanisme beperkt te zijn tot paraatheids- en responsacties die vallen onder de opdracht tot civiele bescherming.
- (4)
Het Uniemechanisme moet ook bijdragen tot de tenuitvoerlegging van artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), door waar nodig de bijbehorende middelen en capaciteiten beschikbaar te stellen.
- (5)
Het Uniemechanisme vormt een zichtbare uiting van Europese solidariteit, omdat het de garantie biedt dat een praktische en tijdige bijdrage wordt geleverd tot de preventie van en paraatheid voor rampen en tot de respons op rampen of dreigende rampen, onverlet de toepasselijke leidende beginselen en de regelingen op het gebied van civiele bescherming. Dit besluit dient derhalve geen afbreuk te doen aan wederzijdse rechten en verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit bilaterale of multilaterale verdragen betreffende kwesties die onder dit besluit vallen, noch aan de eigen verantwoordelijkheid van lidstaten voor de bescherming van mensen, het milieu en eigendommen op hun grondgebied.
- (6)
Bij de uitvoering van het Uniemechanisme dient terdege rekening te worden gehouden met het toepasselijke recht van de Unie en internationale verplichtingen en dient gebruik te worden gemaakt van synergie met relevante initiatieven van de Unie, zoals het Europees programma voor monitoring van de aarde (Copernicus), het Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur (EPCIP) en de gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur (CISE).
- (7)
De rol van regionale en lokale overheden bij rampenbeheersing is van groot belang. Deze regionale en lokale overheden dienen derhalve op passende wijze te worden betrokken bij de activiteiten uit hoofde van dit besluit, conform de nationale structuren van de lidstaten.
- (8)
Preventie is van groot belang voor de bescherming tegen rampen en vraagt om aanvullende actie, waartoe de Raad oproept in zijn conclusies van 30 november 2009 en het Europees Parlement in zijn resolutie van 21 september 2010 over de mededeling van de Commissie getiteld ‘Een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen’. Het Uniemechanisme dient een algemeen beleidskader te bevatten voor acties van de Unie die zich richten op het beheersen van rampenrisico's en meer in het bijzonder op het verhogen van het beschermingsniveau en het vergroten van de rampbestendigheid door het voorkómen of beperken van de gevolgen ervan en het bevorderen van een preventiecultuur, onder meer door het terdege in acht nemen van de vermoedelijke effecten van klimaatverandering en de behoefte aan geschikte adaptatiemaatregelen. Vanuit dit perspectief zijn risicobeoordeling, risicobeheersingsplanning, de evaluatie van het risicobeheersingsvermogen door iedere lidstaat op nationaal of het geschikte subnationale niveau, al naar gelang, andere relevante diensten, een op Unieniveau op te stellen overzicht van de risico's, en collegiale toetsing, essentieel voor een geïntegreerde aanpak van rampenbeheersing waarbij preventie-, paraatheids- en responsacties aan elkaar zijn gekoppeld. Daarom dient het Uniemechanisme een algemeen kader voor de uitwisseling van informatie over risico's en risicobeheersingsvermogen te omvatten, onverminderd artikel 346 VWEU, dat garandeert dat geen enkele lidstaat inlichtingen hoeft te verstrekken waarvan de openbaarmaking naar zijn mening strijdig is met zijn wezenlijke veiligheidsbelangen.
- (9)
Door bij te dragen tot de verdere ontwikkeling en betere integratie van transnationale systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing en alarmsystemen van Europees belang dient de Unie de lidstaten te helpen om sneller te reageren op rampen en haar burgers sneller te waarschuwen. Bij de verdere ontwikkeling van deze systemen moet rekening worden gehouden met en voortgebouwd worden op bestaande en toekomstige informatiebronnen en -systemen, en tegelijk moeten relevante nieuwe technologieën gestimuleerd worden.
- (10)
Het Uniemechanisme dient een algemeen beleidskader te bevatten dat is gericht op het voortdurend verder vergroten van de paraatheid van civielebeschermingssystemen en -diensten, hun personeel en de bevolking in de Unie. Dit omvat onder meer een oefeningenprogramma, een programma van geleerde lessen alsmede opleidingsprogramma's en een opleidingsnetwerk, op het niveau van de Unie en dat van de lidstaten, op het terrein van preventie van, paraatheid bij en respons op rampen, overeenkomstig de daartoe strekkende oproep van de Raad in zijn conclusies van 14 november 2008 over een Europese opleiding rampenbeheersing.
- (11)
Er moet worden gewerkt aan de ontwikkeling van volledig interoperabele interventiemodules voor civiele bescherming, bestaande uit middelen van één of meer lidstaten met het oog op het intensiveren van de samenwerking op het gebied van civiele bescherming en het verder ontwikkelen van de gecoördineerde gezamenlijke snelle respons van de lidstaten. Deze modules dienen op het niveau van de lidstaten te worden georganiseerd en onder hun bevel en controle te staan.
- (12)
Het Uniemechanisme moet de mobilisering en de coördinatie van bijstandsinterventies vergemakkelijken. Het Uniemechanisme moet zijn gebaseerd op een Uniestructuur bestaande uit een Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (Emergency Response Coordination Centre — ERCC), een Europese responscapaciteit voor noodsituaties (European Emergency Response Capacity — EERC) in de vorm van een vrijwillige pool van vooraf toegezegde capaciteiten van de lidstaten, ervaren deskundigen, een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (Common Emergency Communication and Information System — CECIS) dat wordt beheerd door de Commissie, en contactpunten in de lidstaten. Dit moet een kader verschaffen voor het verzamelen van gevalideerde informatie over de situatie, het verspreiden van deze informatie onder de lidstaten en het uitwisselen van ervaring die is opgedaan bij eerdere interventies.
- (13)
Voor een betere planning van de respons bij rampen in het kader van het Uniemechanisme en om de beschikbaarheid van cruciale capaciteit te verbeteren, moet een EERC in de vorm van een vrijwillige pool van vooraf toegezegde capaciteiten van lidstaten worden ontwikkeld alsmede een gestructureerd proces om mogelijke capaciteitstekorten vast te stellen.
- (14)
Wat bijstand bij rampenbestrijding buiten de Unie betreft, dienen door de lidstaten en de Unie ondernomen acties door het Uniemechanisme in zijn geheel te worden gefaciliteerd en ondersteund, teneinde de samenhang te bevorderen bij internationale acties op het gebied van civiele bescherming. Bij noodhulpoperaties in derde landen spelen de Verenigde Naties, wanneer aanwezig, een algemene coördinerende rol. De bijstand die in het kader van het Uniemechanisme wordt verleend, dient met de Verenigde Naties en andere relevante internationale actoren te worden gecoördineerd, teneinde de beschikbare middelen optimaal te benutten en dubbel werk te voorkomen. Een betere coördinatie van de bijstand op het gebied van civiele bescherming die via het Uniemechanisme wordt verleend, is een eerste voorwaarde voor het ondersteunen van de algemene coördinatie-inspanning en het waarborgen van een brede bijdrage van de Unie aan noodhulp in het algemeen. Bij rampen waarbij zowel bijstand wordt verleend via het Uniemechanisme als op grond van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad (6), moet de Commissie erop toezien dat de algehele respons van de Unie doeltreffend, samenhangend en complementair is, met inachtneming van de Europese consensus over humanitaire hulp (7).
- (15)
De beschikbaarheid en toegankelijkheid van adequate vervoermiddelen moet worden verbeterd om de ontwikkeling van een snelleresponscapaciteit op het niveau van de Unie te ondersteunen. De Unie dient de inspanningen van lidstaten te ondersteunen en aan te vullen door de coördinatie en bundeling van hun vervoermiddelen te vergemakkelijken en waar nodig, onder bepaalde voorwaarden, bij te dragen aan de financiering van extra vervoermiddelen, rekening houdend met de bestaande systemen.
- (16)
Bijstandsinterventies moeten vraaggestuurd zijn en ter plaatse volledig worden gecoördineerd, zodat maximale effectiviteit wordt bereikt en de zekerheid bestaat dat de hulp de getroffen bevolking bereikt. De Commissie dient de uitgezonden deskundigenteams de nodige logistieke ondersteuning te bieden.
- (17)
Het Uniemechanisme kan ook worden ingezet bij steun in het kader van civiele bescherming voor consulaire bijstand aan burgers van de Unie die zich tijdens een ramp in een derde land bevinden, indien de consulaire autoriteiten van de betrokken lidstaten een daartoe strekkend verzoek doen. De betrokken lidstaten moeten die verzoeken waar mogelijk onderling en met alle andere betrokken spelers coördineren, om het Uniemechanisme optimaal te kunnen benutten en praktische moeilijkheden ter plaatse te voorkomen. De leidende staat of de lidstaat die de bijstand coördineert, kan bijvoorbeeld een verzoek om steun voor alle burgers van de Unie doen. Het concept ‘leidende staat’ moet worden geïnterpreteerd in de zin van de richtsnoeren van de Europese Unie voor de toepassing van het concept leidende staat bij consulaire aangelegenheden (8). Dit besluit is van toepassing onverminderd de Unieregels inzake consulaire bescherming voor burgers van de Unie in het buitenland.
- (18)
Bij het plannen van responsoperaties is het nuttig ook contact op te nemen met betrokken niet-gouvernementele organisaties en andere betrokken entiteiten, om eventuele extra responscapaciteiten in kaart te brengen die zij — via de bevoegde instanties van de lidstaten — beschikbaar kunnen stellen bij rampen.
- (19)
Het gebruik van militaire middelen onder civiele leiding als uiterste redmiddel kan een belangrijk element in de respons op rampen vormen. Wanneer bij civiele beschermingsoperaties het gebruik van militaire middelen wordt overwogen, dienen bij de samenwerking met de krijgsmacht de modaliteiten, procedures en criteria te gelden die de Raad of zijn bevoegde organen hebben vastgesteld voor de terbeschikkingstelling van militaire middelen voor de bescherming van de burgerbevolking aan het Uniemechanisme, en moet die samenwerking in overeenstemming zijn met de desbetreffende internationale richtsnoeren.
- (20)
Indien bijstand onder het Uniemechanisme bijdraagt tot het humanitair optreden van de Unie, in het bijzonder in complexe noodsituaties, moeten acties waarvoor financiële bijstand uit hoofde van dit besluit wordt ontvangen, in overeenstemming zijn met de humanitaire beginselen en de beginselen over het inzetten van middelen voor civiele bescherming en militaire middelen, als neergelegd in de Europese consensus over humanitaire hulp.
- (21)
Deelname moet openstaan voor lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), toetredende landen, kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaten. Bepaalde acties die op grond van dit besluit gefinancierd worden, moeten ook ten goede komen aan kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten die niet aan het Uniemechanisme deelnemen en aan landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB).
- (22)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit besluit, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden verleend aan de Commissie met betrekking tot de interactie van het ERCC met de contactpunten van de lidstaten en de operationele procedures voor rampenrespons binnen en buiten de Unie, de componenten van CECIS en de organisatie van informatie-uitwisseling via CECIS, het proces voor het inzetten van deskundigenteams, het in kaart brengen van modules, andere responscapaciteit en deskundigen, de operationele vereisten voor het functioneren en de interoperabiliteit van de modules, de capaciteitsdoelen, de kwaliteits- en interoperabiliteitsvereisten en de certificerings- en registratieprocedure die noodzakelijk is voor het functioneren van de EERC, alsmede de financiële regelingen, het vaststellen en aanvullen van tekorten in de EERC, de organisatie van de opleidingsprogramma, het oefeningenkader en het programma geleerde lessen, en het organiseren van ondersteuning voor het vervoer van bijstand. Die bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9).
- (23)
Voor de vaststelling van de in dit besluit opgenomen uitvoeringshandelingen moet de onderzoeksprocedure worden gebruikt.
- (24)
Dit besluit versterkt de samenwerking tussen de Unie en de lidstaten, faciliteert de coördinatie ter plaatse op het gebied van de civiele bescherming en maakt een doeltreffender optreden mogelijk door de grotere omvang en de complementariteit. Indien een ramp de responscapaciteit van een lidstaat overstijgt, kan deze besluiten een beroep te doen op het Uniemechanisme om zijn eigen middelen voor civiele bescherming en andere middelen voor rampenrespons aan te vullen.
- (25)
Daar de doelstellingen van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (26)
Dit besluit heeft geen gevolgen voor acties die vallen onder een toekomstige wetgevingshandeling van de Unie in verband met de instelling van een stabiliteitsinstrument, noch voor volksgezondheidsmaatregelen die zijn vastgesteld krachtens uniale rechtshandelingen inzake actieprogramma's van de Unie op het gebied van volksgezondheid, noch voor de maatregelen betreffende consumentenveiligheid die zijn vastgesteld op grond van een meerjarig consumentenprogramma voor de periode 2014–2020.
- (27)
Omwille van de samenhang mogen acties die vallen onder Besluit 2007/124/EG, Euratom … van de Raad (10) en onder een toekomstige wetgevingshandeling van de Unie in verband met de vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, of die betrekking hebben op ordehandhaving en bescherming van de interne veiligheid, niet onder dit besluit vallen. Dit besluit dient niet van toepassing te zijn op activiteiten die vallen onder Verordening (EG) nr. 1257/96.
- (28)
De bepalingen van dit besluit laten de vaststelling van juridisch bindende handelingen op grond van het Verdrag tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie waarbij in geval van nucleaire of radiologische rampen specifieke noodmaatregelen worden vastgesteld, onverlet.
- (29)
Dit besluit dient tevens van toepassing te zijn op acties ter voorkoming van, voorbereiding op en bestrijding van verontreiniging van de zee, uitgezonderd acties die vallen onder Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (11)
- (30)
Voor de uitvoering van dit besluit dient de Commissie de voor het beheer van het Uniemechanisme en het verwezenlijken van de doelstellingen ervan noodzakelijke activiteiten met betrekking tot voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie te kunnen financieren.
- (31)
De vergoeding van uitgaven, gunning van overheidsopdrachten en toekenning van subsidies uit hoofde van dit besluit dient te gebeuren overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (12). Vanwege het specifieke karakter van acties op het gebied van civiele bescherming is het gepast te bepalen dat aan rechtspersonen subsidies kunnen worden toegekend, ongeacht of zij onder het privaat- of het publiekrecht vallen. Ook is het belangrijk dat de regels van Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012 worden gevolgd, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid.
- (32)
De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer betreffende de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU) nr. 966/2012.
- (33)
Dit besluit legt voor de gehele looptijd van het Uniemechanisme de financieële[lees: financiële] middelen vast, die voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormt in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013(13) tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure. Dit referentiebedrag is deels afkomstig uit rubriek 3 (‘Veiligheid en burgerschap’) en deels uit rubriek 4 (‘De EU als mondiale partner’) van het meerjarig financieel kader 2014–2020.
- (34)
De financiële middelen voor de uitvoering van dit besluit moeten worden toegewezen volgens de in de bijlage opgenomen percentages.
- (35)
Om uiterlijk 30 juni 2017 de uitsplitsing van de financiële middelen voor de uitvoering van deze richtlijn te kunnen herzien, in het licht van de resultaten van de tussentijdse evaluatie, dient de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen te worden overgedragen aan de Commissie. De spoedprocedure moet van toepassing indien op enig moment een onmiddellijke herziening van de begrotingsmiddelen die beschikbaar zijn voor responsacties nodig is. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding tot passende raadpleging overgaat, onder meer met deskundigen. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
- (36)
Dit besluit dient met ingang van 1 januari 2014 van toepassing te zijn, omdat het verband houdt met het meerjarig financieel kader 2014–2020,
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 277 van 13.9.2012, blz. 164.
Besluit 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming (PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7).
Besluit 2007/779/EG, Euratom van de Raad van 8 november 2007 tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (PB L 314 van 1.12.2007, blz. 9).
Besluit 2007/162/EG, Euratom van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming (PB L 71 van 10.3.2007, blz. 9).
Besluit 1999/847/EG van de Raad van 9 december 1999 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van civiele bescherming (PB L 327 van 21.12.1999, blz. 53).
Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1).
Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie (PB C 25 van 30.1.2008, blz. 1).
PB C 317 van 12.12.2008, blz. 6.
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, in het bijzonder overeenkomstig de onderzoeksprocedure (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Besluit van de Raad 2007/124/EG van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico's: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen voor de periode 2007–2013, als onderdeel van het Algemene programma Veiligheid en bescherming van de vrijheden (PB L 58 van 24.2.2007, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1