Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het wegverkeer
Artikel 34 Uitzonderingen
Geldend
Geldend vanaf 21-05-1977
- Bronpublicatie:
08-11-1968, Trb. 1974, 35 (uitgifte: 15-03-1974, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-05-1977
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-1997, Trb. 1997, 25 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Wanneer een weggebruiker door de bijzondere licht- en geluidssignalen van een voorrangsvoertuig voor de nadering van dit voertuig wordt gewaarschuwd dient hij voldoende ruimte op de rijbaan vrij te laten opdat dit voertuig kan doorrijden, en hij dient, indien nodig, te stoppen.
2.
De nationale wetgeving kan bepalen dat bestuurders van voorrangsvoertuigen, wanneer zij kennis geven van hun nadering door middel van de bijzondere licht- en geluidssignalen van hun voertuig, en mits zij andere weggebruikers niet in gevaar brengen, niet verplicht zijn zich aan een of alle bepalingen te houden die in dit Hoofdstuk II zijn vervat, met uitzondering van die van artikel 6, tweede lid.
3.
De nationale wetgeving kan vaststellen in welke mate personen die werkzaam zijn bij de aanleg, het herstel of het onderhoud van wegen met inbegrip van de bestuurders van machines die voor dit werk worden gebruikt, niet verplicht zijn zich, mits zij de nodige voorzichtigheid betrachten, gedurende hun werkzaamheden, aan de bepalingen van dit Hoofdstuk II te houden.
4.
Ten einde de machines genoemd in het derde lid van dit artikel, in te halen of voorbij te gaan terwijl deze voor werkzaamheden op de weg worden gebruikt, behoeven bestuurders van andere voertuigen, in de mate waarin zulks nodig is en mits zij de nodige voorzichtigheid betrachten, de eisen van de artikelen 11 en 12 van dit Verdrag niet in acht te nemen.