Einde inhoudsopgave
Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008
Artikel 7 Mandaat aan de hoofden van inspecties
Geldend
Geldend vanaf 29-06-2024
- Bronpublicatie:
14-06-2024, Stcrt. 2024, 20736 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: WJZ/46564183)
- Inwerkingtreding
29-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2024, Stcrt. 2024, 20736 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: WJZ/46564183)
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Bestuursrecht algemeen (V)
1.
De inspecteur-generaal van het onderwijs heeft, onverminderd de mandaatverlening aan de secretaris-generaal, met inachtneming van de Wet op het onderwijstoezicht en binnen het kader van de managementafspraak mandaat ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op zijn werkterrein.
2.
De directeur van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft, onverminderd de mandaatverlening aan de secretaris-generaal, binnen het kader van de managementafspraak mandaat ten aanzien van alle aangelegenheden die verband houden met de taken en verantwoordelijkheden op zijn werkterrein.
3.
De hoofden van de inspecties, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn budgethouder voor de hun door de secretaris-generaal toegewezen budgetten.
4.
Onverminderd het eerste lid heeft de inspecteur-generaal van het onderwijs mandaat om:
- a.
de bekostiging voor ten hoogste vijftien procent in te houden of geheel of gedeeltelijk op te schorten, op grond van artikel 164 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 129 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 146 van de Wet op de expertisecentra, artikel 10.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, artikel 184 van de Wet voortgezet onderwijs BES, artikel 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 10.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES of artikel 15.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- b.
een subsidie lager vast te stellen, te wijzigen, of gedeeltelijk in te trekken of terug te vorderen op grond van de afdelingen 4.2.5 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht,
- c.
bij of krachtens de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet voortgezet onderwijs BES, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek correcties aan te brengen of bedragen in mindering te brengen op de bekostiging;
- d.
voor zover het niet de enige opleiding in zijn soort betreft, een waarschuwing als bedoeld in de artikelen 6.1.5, 6.1.5b, 6.2.3, 6.2.3b en 6.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 6.2.3, 6.2.4 en 6.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te geven, of een besluit als bedoeld in de artikelen 6.1.4, 6.1.5b, 6.2.2, 6.2.3b en 6.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 6.2.1, 6.2.4 en 6.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te nemen;
- e.
de bestuurlijke boete op te leggen, bedoeld in artikel 27 van de Leerplichtwet 1969, artikel 39 van de Leerplichtwet BES, artikel 15.7, derde lid, en artikel 15.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, artikel 11.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede, vanaf het moment dat het bij Koninklijke boodschap van 14 april 2023 ingediende voorstel van wet houdende de vaststelling van regels voor het Nederlandse kwalificatieraamwerk voor een leven lang leren (Wet NLQF, Kamerstuk 2023 II 36 341, nr. 2 ) tot wet is verheven, artikel 4.3 van de Wet NLQF, of
- f.
te beslissen op een tegen een besluit als bedoeld in de onderdelen a tot en met e ingediend bezwaarschrift.