Einde inhoudsopgave
Mijnbesluit BES
Artikel 230
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tekstplaatsing van de Mijnverordening ter uitvoering der Curaçaosche mijnwet, zoals gewijzigd bij het Aanpassingsbesluit openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (27-09-2010, Stb. 366). Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van Nederland.
- Bronpublicatie:
21-09-2010, Stb. 2010, 445 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2010, Stb. 2010, 389 (uitgifte: 01-01-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Goederenrecht / Eigendom, bezit en houderschap
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Indien een ontginning van rijksoverheidswege wordt ondernomen en ten behoeve van die ontginning de beschikking over tot Bonaire, Sint Eustatius en Saba behoorende, binnen of buiten het gebied dier ontginning gelegen gronden, waarop door derden rechten worden uitgeoefend, voor een langer tijdperk. dan drie jaren noodig is of indien na verloop van den aanvankelijk voldoende geachten termijn van drie jaren nog verdere beschikking over zoodanigen grond noodig blijkt, dan wordt zulks bij beschikking van Onze Minister geconstateerd en verlof verleend om over de noodige gronden te beschikken; bij diezelfde beschikking wordt de som bepaald welke als schadeloosstelling zal worden aangeboden aan hen, die op de benoodigde gronden rechten uitoefenen.
2.
De persoon of autoriteit, die overeenkomstig het bepaalde bij het tweede lid van art. 213 en art. 236 is aangewezen om ter zake namens de rijksoverheid op te treden, wendt zich, indien zij, die op benoodigde gronden rechten uitoefenen, weigeren om met de in het eerste lid van dit artikel bedoelde schadeloosstelling genoegen te nemen, onder overlegging van afschriften van de in het tweede lid van art. 213 en het eerste lid van dit artikel bedoelde beschikkingen tot den bevoegden rechter met verzoek de schadeloosstelling te bepalen, die ter zake aan de rechthebbenden zal behooren te worden uitgekeerd.
3.
Op het tot den rechter te richten verzoek is toepasselijk het bepaalde bij het tweede, derde en vierde lid van art. 214, behoudens dat overlegging van de gerechtelijke akten betreffende de concessie vervalt.
4.
De vaststelling van de uit te keeren schadeloosstelling door den rechter geschiedt volgens de voorschriften van het derde lid van art. 222.
5.
In afwachting van de beslissing van den rechter nopens de te betalen schadeloosstelling mag over de in het eerste lid van dit artikel bedoelde gronden onmiddellijk worden beschikt nadat door de rijksoverheid de aangeboden som ter griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie zal zijn gedeponeerd.
6.
Het in het eerste lid van dit artikel bedoeld verlof vervalt, wanneer niet binnen zes maanden na de dagteekening van de beschikking waarbij het verlof is verleend, de schadeloosstelling betaald of overeenkomstig het bepaalde bij het vijfde lid van dit artikel gedeponeerd is.