Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas
Artikel 6.10 Voorbijlopen; gedrag en seinen der schepen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-1996
- Redactionele toelichting
Zie voor de oorspronkelijke plaatsing en voorgaande versie van dit reglement de bijlage bij het Besluit van 21-04-1994, Stb. 340. Dit reglement treedt tegelijk in werking met de Wet van 29-03-1996, Stb. 257.
- Bronpublicatie:
18-06-1996, Stb. 1996, 327 (uitgifte: 28-06-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-1996
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-06-1996, Stb. 1996, 325 (uitgifte: 28-06-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
De oploper moet aan bakboord van de opgelopene voorbijlopen. Indien daartoe ruimte is, mag echter de oploper aan stuurboord van de opgelopene voorbijlopen.
2.
Indien een zeilschip een ander zeilschip oploopt, moet het, zo mogelijk, aan loef voorbijlopen. Deze bepaling geldt niet voor een zeilschip, niet zijnde een klein schip, dat een klein zeilschip oploopt.
Een schip dat door een zeilschip wordt opgelopen moet, zo mogelijk, ertoe medewerken, dat dit aan loef kan voorbijlopen. Deze bepaling geldt niet voor een schip, niet zijnde een klein schip, dat wordt opgelopen door een klein zeilschip.
3.
Indien voorbijlopen mogelijk is zonder dat de opgelopene zijn koers wijzigt behoeft de oploper geen geluidssein te geven, maar mag hij dit geven.
4.
Indien echter het voorbijlopen niet kan geschieden zonder dat de opgelopene zijn koers wijzigt dan wel indien is te vrezen, dat de opgelopene de bedoeling van de oploper om voorbij te lopen niet heeft begrepen, en deswege gevaar voor aanvaring bestaat, moet de oploper geven:
- a.
twee lange stoten gevolgd door twee korte stoten, zo hij aan bakboord van de opgelopene wil voorbijlopen;
- b.
twee lange stoten gevolgd door één korte stoot, zo hij aan stuurboord van de opgelopene wil voorbijlopen.
5.
De opgelopene die gevolg kan geven aan het verlangen van de oploper moet aan de door deze gewenste zijde voldoende ruimte laten door zo nodig naar de andere zijde uit te wijken.
Hij mag daartoe geven:
- —
één korte stoot, zo hij naar stuurboord uitwijkt;
- —
twee korte stoten, zo hij naar bakboord uitwijkt.
6.
Indien het voorbijlopen niet aan de door de oploper gewenste zijde maar wel aan de andere zijde kan geschieden, moet de opgelopene geven:
- a.
één korte stoot, zo het voorbijlopen aan zijn bakboordszijde mogelijk is;
- b.
twee korte stoten, zo het voorbijlopen aan zijn stuurboordszijde mogelijk is.
De oploper die onder deze omstandigheden nog wil voorbijlopen moet geven:
- —
twee korte stoten, in het geval onder a;
- —
één korte stoot, in het geval onder b.
De opgelopene moet dan voldoende ruimte laten aan de zijde waar het voorbijlopen moet geschieden door zo nodig naar de andere zijde uit te wijken.
7.
Indien het voorbijlopen zonder gevaar niet mogelijk is, moet de opgelopene vijf korte stoten geven.
8.
Het derde tot en met het zevende lid zijn niet van toepassing tussen een klein schip en een ander schip, noch tussen kleine schepen onderling.