Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 508/2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006, (EG) nr. 791/2007 en (EU) nr. 1255/2011
Artikel 34 Definitieve beëindiging van visserijactiviteiten
Geldend
Geldend vanaf 01-12-2020
- Bronpublicatie:
25-11-2020, PbEU 2020, L 400 (uitgifte: 30-11-2020, regelingnummer: 2020/1781)
- Inwerkingtreding
01-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2020, PbEU 2020, L 400 (uitgifte: 30-11-2020, regelingnummer: 2020/1781)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Overheidsfinanciën / EU-financiën
1.
Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor maatregelen voor de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten mits die de sloop van vissersvaartuigen behelzen en op voorwaarde dat:
- a)
het in artikel 18 bedoelde operationele programma in dergelijke sloop voorziet; en
- b)
de definitieve beëindiging een instrument is van een in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde actieplan waaruit blijkt dat er geen effectief evenwicht tussen het vlootsegment en de voor dat segment beschikbare vangstmogelijkheden bestaat.
2.
De steun volgens lid 1 wordt verleend aan:
- a)
eigenaren van Unievissersvaartuigen die als actief zijn geregistreerd en die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 90 dagen per jaar visserijactiviteiten op zee hebben verricht; of
- b)
vissers die in de twee kalenderjaren voorafgaand aan de datum van indiening van de steunaanvraag gedurende ten minste 90 dagen per jaar op zee hebben gewerkt aan boord van een Unievissersvaartuig dat onder de definitieve beëindiging valt.
In het geval van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad (1) zijn de twee kalenderjaren als bedoeld in de punten a) en b) van de eerste alinea van dit lid evenwel de jaren 2017 en 2018.
3.
De betrokken vissers beëindigen daadwerkelijk alle visserijactiviteiten. De begunstigden leveren de bevoegde nationale autoriteit het bewijs dat de visserijactiviteiten daadwerkelijk zijn beëindigd. Als de visser binnen twee jaar na de indiening van de steunaanvraag opnieuw visserijactiviteiten verricht, wordt de compensatie op pro-rata-temporisbasis terugbetaald.
4.
Steun op grond van dit artikel mag tot en met 31 december 2017 worden verleend, tenzij maatregelen voor definitieve stopzetting worden vastgesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van de volgende meerjarenplannen:
- a)
het bij Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad (2) vastgestelde meerjarenplan voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee;
- b)
het bij Verordening (EU) 2016/1139 vastgestelde meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, met betrekking tot vaartuigen die op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee of op haring in het westelijke deel van de Oostzee hebben gevist, als bepaald in artikel 8 bis van Verordening (EU) 2016/1139.
4 bis.
Uitgaven in verband met de maatregelen voor definitieve stopzetting die zijn vastgesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EU) 2019/1022 komen in aanmerking voor steun uit het EFMZV vanaf 16 juli 2019.
Uitgaven voor definitieve stopzettingsmaatregelen die zijn vastgesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EU) 2016/1139, en met name artikel 8 bis, komen met ingang van 1 december 2020 in aanmerking voor steun uit het EFMZV.
5.
Steun op grond van dit artikel wordt pas uitbetaald nadat de overeenkomstige capaciteit definitief uit het register over de vissersvloot van de Unie is geschrapt en ook de visvergunningen en vismachtigingen definitief zijn ingetrokken. Het is de ontvanger gedurende vijf jaar na de ontvangst van die steun verboden een nieuw vissersvaartuig in het bestand te doen opnemen. De capaciteitsvermindering ten gevolge van definitieve beëindiging van de visserijactiviteit met overheidssteun zal leiden tot een permanente gelijkwaardige verlaging van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 vermelde vangstcapaciteitsmaxima.
6.
In afwijking van lid 1 kan steun worden verleend voor de definitieve stopzetting van visserijactiviteit zonder sloop, op voorwaarde dat de vaartuigen worden aangepast voor andere activiteiten dan commerciële visserij. Die afwijking geldt niet voor op grond van lid 4, punt b), verleende steun.
Daarnaast kan in het geval van traditionele houten vaartuigen, met het oog op instandhouding van maritiem erfgoed, steun worden verleend voor de definitieve beëindiging van de visserijactiviteit zonder sloop, op voorwaarde dat dergelijke vaartuigen een erfgoedfunctie aan wal behouden.
Voetnoten
Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).
Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 1).